LES 8. MARIA
In dit hoofdstuk gaat het eerst over de bijbelse fundering onder de oorsprong van de Mariologie. Vervolgens wordt gekeken of de kerkvaders al of niet bepaalde heidense elementen hebben toegevoegd. Kunnen we vanuit het Nieuwe Testament een duidelijke doorgaande lijn naar de oudste Mariologie bij de kerkvaders signaleren? Waar komen de typisch katholieke leerstukken over Maria vandaan?
In het Nieuwe Testament wordt er niet uitvoerig over Maria geschreven, maar wat er over haar wel wordt verteld, is fundamenteel. Maria is de moeder van de Heer; van de Kyrios, zegt Elisabeth (Luc. 1:43). Als we dan bedenken dat "Kyrios" het Griekse woord is voor Jahwe, d.i. God in OT en NT, dan betekent dit heel wat. We hoeven ons er niet over te verwonderen dat wat erop volgt van grote eerbied getuigt:
"Waaraan heb ik te danken dat de moeder mijns Heren tot mij komt!"
Daarom heeft ze in het Evangelie een heel bijzondere plaats. Elisabeth roept uit: "Gezegend zijt gij onder de vrouwen" (Luc. 1:42). "Jij bent een gezegende onder de vrouwen" is een Semitische manier van spreken en wil zoveel zeggen als: "de meest gezegende", zoals ook in het OT gezegd wordt van Jaël :
"Gezegend boven de vrouwen zij Jaël.." (Richt. 5:24).
.
En dezelfde grammaticale constructie wordt in het hooglied tweemaal gebruikt voor "de bruid":
‘hajafah ba-nasjim’, d.w.z. "O, gij schoonste onder de vrouwen" (Hooglied 1:8 en 6:1).
Het theologisch fundament van de Mariologie is het centrale gegeven, dat het Woord door Maria vlees is geworden. Paulus schrijft:
"God heeft zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw" (Gal. 4:4).
De Zoon van God is door Maria mens geworden. Vanwege dit feit werd ze reeds door de eerste christenen geëerd en zalig geprezen (Luc. 1:48).
De weerstand die er is gekomen om Maria te eren, berust op een tragisch misverstand. In de oude kerk werden twee vormen van eren onderscheiden: het aanbidden van God en het eren van mensen.
Zo lezen we in "het Martelaarschap van Polycarpus":
"Christus aanbidden we, omdat Hij de Zoon van God is. Aan de martelaren bewijzen we als leerlingen en navolgers van de Heer de hen toekomende liefde vanwege hun onovertreffelijke toewijding aan hun Heer en Leraar."
Maria werd door de oude christenen geëerd, maar nooit méér dan of in de plaats van Christus.
Ook al is de oorsprong van de Mariologie bijbels te funderen, we willen onderzoeken of daaraan door de kerkvaders al of niet bepaalde heidense elementen zijn toegevoegd. Kunnen we vanuit het Nieuwe Testament een duidelijke doorgaande lijn naar de oudste Mariologie bij de kerkvaders signaleren? Waar komen de typisch katholieke leerstukken over Maria vandaan?
De eerste in de oude kerk die over Maria schreef was de apostolische vader Ignatius (69-155). Hij schrijft in zijn brief aan de Efeziërs:
"Er is één arts, vleselijk en geestelijk, geboren en ongeboren, God in het vlees gekomen, in de dood waarachtig levend, zowel van Maria als uit God afkomstig, eerst onderworpen aan het lijden, toen niet meer in staat te lijden: Jezus Christus onze Heer." En:
"Onze God immers, Jezus de Christus, werd ontvangen door Maria naar Gods bestel uit het nageslacht van David en de Heilige Geest. Hij werd geboren en gedoopt opdat Hij door het lijden het water zou reinigen.
De maagdelijkheid van Maria echter en het voortbrengen van Jezus bleef de heerser der wereld verborgen."
Hij sluit hier aan bij het Evangelie van Lucas: Jezus is geboren uit de maagd Maria. Ook uit het geslachtsregister bij Mattheüs blijkt dat niet Jozef, maar de Heilige Geest het kind Jezus verwekte.
Een belangrijk gegeven uit de ontwikkeling van de Mariologie was de parallel die de kerkvaders zagen tussen Eva en Maria. Reeds Justinus de martelaar kwam met deze parallel:
"Wij weten dat Hij door de maagd mens geworden is, opdat de opheffing van de zonde zou geschieden langs dezelfde weg waarlangs de door de slang veroorzaakte zonde begon. Want Eva, die een ongeschonden maagd was, baarde, nadat zij het woord van de slang ontvangen had, ongehoorzaamheid en dood. Daarentegen was de maagd Maria vol van geloof en vreugde, toen de engel Gabriël haar de blijde boodschap bracht" (Dialoog met Trypho, 100, 4-6).
Hij sluit aan bij de brief van Paulus aan de Romeinen (hoofdstuk 5), waar een parallel wordt getrokken tussen Adam en Christus. Justinus ziet een parallel tussen Eva en Maria. Zoals Eva door haar ongeloof onheil heeft veroorzaakt, heeft Maria door haar geloof heil in de wereld gebracht.
Irenaeus gaat door op deze parallel en geeft Maria een duidelijke plaats in het verlossingsplan. Hij schrijft:
"In overeenstemming met het plan van God was Maria gehoorzaam, zeggende: "Zie, de dienstmaagd des Heren. Mij geschiede naar uw woord." Maar Eva was ongehoorzaam. Ze gehoorzaamde al niet toen ze nog een maagd was… Na ongehoorzaam geworden te zijn, werd ze de oorzaak van de dood, voor haarzelf en voor het hele menselijke ras. Evenzo werd Maria, die met een man verloofd was en nog maagd was, door haar gehoorzaamheid de oorzaak van de verlossing, voor haar zelf en voor het hele menselijke ras…
Zo werd de knoop van Eva’s ongehoorzaamheid door de gehoorzaamheid van Maria ontbonden; want wat de maagd Eva door haar ongeloof gebonden had, werd door het geloof van Maria ontbonden" (Adv, Her. III,22,3). En verderop:
"Zoals Eva werd misleid door het woord van een engel, zodat ze van God wegvluchtte toen ze zijn woord had overtreden, zo ontving Maria door de boodschap van een engel het blijde nieuws dat ze God zou dragen, want ze was gehoorzaam aan Zijn woord.
Zoals het menselijke ras door een maagd gebonden werd aan de dood, zo werd het verlost door een maagd" (Adv. Her. V,19,1).
Maria wordt beschouwd als de nieuwe Eva.
Tertullianus werkt deze parallel op zijn eigen wijze uit. Hij schrijft:
"Toen Eva nog een maagd was, klonk in haar oor het verleidende woord, dat het doodsgebouw zou opbouwen. Op dezelfde manier moest in de ziel van een maagd het Woord van God doorklinken dat het levensgebouw zou oprichten. Wat door deze sekse was geruïneerd, moest door dezelfde sekse hersteld worden tot redding. Zoals Eva de slang had geloofd, zo geloofde Maria de engel. Het vergrijp dat door de een was veroorzaakt door te geloven, wiste de ander uit door te geloven. Maar Eva werd niet zwanger op het woord van de duivel. Ze werd bij alle mogelijke gelegenheden zwanger. Want het woord van de duivel werd daarna voor haar als een zaad zodat ze zwanger zou worden als banneling en in pijn zou baren. Inderdaad gaf ze geboorte aan een broedermoordenaar, terwijl Maria daarentegen een kind baarde dat op een dag redding zou brengen voor Israël" (Over het vlees van Christus, 17).
Onze vraag hierbij is met wat voor exegese we eigenlijk kennis maken. Is dit wel een legitieme manier om met Schriftgegevens om te gaan? Wij, westerlingen, hebben nog steeds een rationalistische wijze van denken en we zijn, als protestanten, gewend de Bijbel vooral letterlijk historisch uit te leggen. Hier maken we kennis met een beeldende wijze van exegese. Waar komt die vandaan?
We hoeven niet bij heidense invloeden te rade te gaan, want in de Brief aan de Galaten maken we bij Paulus kennis met een typische allegorische uitleg. Hij past eenzelfde soort vergelijking toe als Justinus, Irenaeus en Tertullianus.
Hij vergelijkt Hagar met het tegenwoordige Jeruzalem, dat met zijn kinderen in slavernij is, en Sara met het hemelse Jeruzalem dat vrij is (Gal. 4:21-31). Hagar is dus het type van de gebonden mens en Sara het type van de vrije mens. Paulus maakt hier zelf gebruik van het woord ‘allegoriseren’, in de NBG heel vrij maar goed vertaald met: "Dit is iets waarin een diepere zin ligt" (Gal. 4:24a).
Waar heeft Paulus deze beeldende wijze van exegetiseren geleerd? Was die in gebruik onder de joden?
In het Oude Testament treffen we al voorbeelden van beeldend-typologisch denken aan. Want Jakob is als Israël de vertegenwoordiger van het hele volk Israël. Hij is het type van het volk Israël.
Horacio Bojorge s.j. maakt in zijn boek Maria zoals de evangelisten haar zien duidelijk dat het om typisch joodse midrasj gaat, d.i een meditatief onderzoek van de Schrift.
Midrasj, zo schrijft hij, is "een overdenking van de heilsbetekenis van een gebeuren dat in de Schrift wordt verhaald" en "heeft vaak tot doel om antwoord te geven op een nieuw gerezen probleem of situatie in de loop van de geschiedenis van Gods volk, om een nieuw gegeven te integreren in de openbaring, door met stoutmoedigheid de mogelijkheden van de Schrift door te trekken" (p. 44).
Paulus is niet de eerste die op die manier teruggrijpt op gebeurtenissen uit het Oude Testament. In het Oude Testament, zo maakt Bojorge duidelijk, wordt er al op het verleden teruggegrepen:
"Een van de gangbare wijzen waarop de midrasj te werk gaat bestaat in het beschrijven van een eigentijdse (of toekomstige) gebeurtenis in het licht van een uit het verleden, door dezelfde bewoordingen te nemen om de overeenkomsten ervan aan te wijzen en ze te vergelijken. Deze werkwijze gebruikt het boek van de vertroosting (Deutero-Jesaja), dat om over de terugkeer uit de ballingschap te spreken de bewoordingen gebruikt van de bevrijding uit Egypte (Exodus)" (p. 45).
De werkwijze van midrasj kan men herkennen in het Evangelie volgens Lucas, als het over Maria gaat. Bojorge merkt op dat, als de engel Gabriël tot Maria spreekt, hij in gewijzigde vorm een profetische godsspraak van Zefanja weergeeft:
‘Jubel ‘Verheug u,
dochter van Sion!… Maria, begenadigde,
De koning van Israël, Jahwe, de Heer (ho Kyrios)
Hij is binnen uw muren… is met u…
Vrees niet Sion Vrees niet Maria…
Jahwe, uw God is binnen uw muren Zie gij zult zwanger worden (letterlijk: in uw schoot ontvangen) en een zoon ter wereld brengen,
Een reddende held, die gij de naam Jezus (Jahwe redt),
moet geven…
koning van Israël binnen uw muren’ Hij zal …. Koning zijn.’
(Zef. 3:14-17) (Luc. 1:28.30-31.33)
Wanneer we bovenstaande parallel ontdekt hebben, wordt het volgende duidelijk.
"Het gebruik dat Gabriël bij de aankondiging maakt van de bewoordingen van Zefanja, houdt en dubbele vereenzelviging in: Maria wordt met de dochter van Sion vereenzelvigd, Jezus met Jahwe, de koning en verlosser" (p. 45).
Een ander voorbeeld van parallellisme vinden we in het boek Judith, een deutero-canoniek boek dat tot de Septuagint behoort, de Griekse vertaling van het OT, waaruit door de evangelisten herhaaldelijk geciteerd wordt. We lezen in dit boek:
"Gezegend door God de Allerhoogste zijt gij, dochter, "Gezegend zijt gij,
onder al de vrouwen op aarde onder de vrouwen
en en
gezegend is Kyrios (Jahwe), de God gezegend is de Vrucht
die hemel en aarde geschapen heeft!" van uw schoot!"
(Judith 13:18) (Lucas 1:42)
Dat Maria gelijkgesteld wordt met de dochter van Sion, betekent dat ze bij uitstek de gelovige vertegenwoordigt (Gr. hè pisteusasa; Luc. 1:45); en juist daarom wordt ze door Elisabeth "zalig geprezen". Zij is het type van het volk van God. En zo kunnen we begrijpen dat Maria in het katholiek denken tegelijk ook ‘moeder van de kerk’ en ‘het type van de gemeente van Christus’ is geworden. Dit vindt dus zijn grond in joods beeldend denken.
Wanneer Irenaeus de parallel trekt tussen Maria en Eva, is dat ook te begrijpen vanuit de joodse midrasj. Dan mogen we zeggen dat het om een legitieme bijbelse wijze van exegese gaat.
Het zal de lezer ook opgevallen zijn dat Irenaeus over Maria spreekt als "oorzaak van de verlossing".
In een notendop kunnen we hier al de katholieke visie op Maria als medeverlosseres herkennen. Kunnen we hier ook een joodse wijze van denken in herkennen?
In het vorige hoofdstuk herkenden we bij Paulus een typisch en-en denken. Jezus is de Waarheid, maar ook de gemeente is een pijler en fundament van de waarheid. Het een en het ander gaat samen.
Voor Irenaeus is Jezus de ene unieke Verlosser, maar dat neemt niet weg dat ook Maria ‘oorzaak van heil’ is. Dezelfde typische denkwijze kunnen we weer bij Paulus herkennen. Jezus is de Redder, maar als een mens anderen tot bekering brengt, redt hij ook. Hij schrijft namelijk:
"Ik ben voor de zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen; voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden" (1 Kor. 9:22).
Een typische leuze, die nauw daarbij aansluit, is trouwens voor veel protestanten: "Gered om te redden!"
Precies zo heeft ook Irenaeus zijn gezegde over Maria bedoeld. Omdat Maria "ja" tegen God heeft gezegd en door hààr de Kyrios, Jezus, is geboren, is ze als mens voor velen ‘oorzaak van heil’ geworden.
De latere ontwikkelingen die er in de Mariologie zijn geweest, laten we hier buiten beschouwing. Op dit gebied blijven er problemen die opgelost moeten worden, maar die vallen buiten het perspectief van dit boek. We hebben nu alleen willen achterhalen hoe de oude kerkvaders tot hun visie op Maria zijn gekomen.
VRAGEN
1. Welke bijbelse uitgangspunten zijn er voor een leer over Maria?
2. Kunnen we vanuit het Nieuwe Testament een duidelijke doorgaande lijn signaleren naar de oudste Mariologie bij de kerkvaders?
3. Hebben de kerkvaders bepaalde heidense elementen toegevoegd?
4. Kun je uitleggen hoe de oude kerkvaders tot hun visie op Maria als de nieuwe Eva zijn gekomen?