LES 6. DE EUCHARISTIE

In dit hoofdstuk gaat het over de vraag hoe de oude kerkvaders over de eucharistie dachten en in hoeverre wij een doorgaande lijn vanuit het Nieuwe Testament kunnen ontdekken. Is de symbolische visie op de eucharistie de oorspronkelijke visie van de oude christenen en het offeridee van de katholieke mis pas in de Middeleeuwen is ontstaan?

 

Ook bij de eucharistie maken we kennis met sacramenteel-realistisch denken. We zijn als protestanten gewend om heel vreemd aan te kijken tegen de katholieke eucharistie, omdat we menen dat ten onrechte de hostie wordt aanbeden. Het is voor ons onmogelijk dat Christus present zou zijn in een klein stukje brood, méér dan elders. En bovendien, als de eucharistie als een offer wordt beschouwd, gaan we dan niet het unieke offer van Christus herhalen en daarom in wezen verloochenen?

Maar hoe zit het werkelijk? Als we meer begrip kunnen opbrengen voor een sacramentele visie, kan dit dan ook helpen om de katholieke visie, specifiek op de eucharistie, beter te verstaan? Zo zelfs dat we, als oprechte gelovigen, ook op dit punt na eeuwen controverse nader tot elkaar kunnen komen?

We willen onderzoeken hoe de oude kerkvaders over de eucharistie dachten en in hoeverre wij een doorgaande lijn vanuit het Nieuwe Testament kunnen ontdekken.

Er wordt nog wel eens beweerd dat de symbolische visie op de eucharistie de oorspronkelijke visie van de oude christenen was en het offeridee van de katholieke mis pas in de Middeleeuwen is ontstaan. Is dit waar?

Lichaam en bloed van Christus

De apostolische vader Ignatius had de prediking van Petrus en Paulus nog gehoord en wist dus ook welke uitleg zij gaven aan de woorden van Christus: "Dit is mijn lichaam" en "Dit is mijn bloed".

Het volgende lezen we bij Ignatius over de eucharistie:

"Zij onthouden zich van de eucharistie en het gebed omdat zij niet belijden dat de eucharistie het vlees is van onze Heer Jezus Christus dat leed voor onze zonden" (Brief aan de Smyrnaeërs).

Het gaat hier om ketters buiten de kerk die niet het belijden van de oude kerk betreffende de eucharistie onderschrijven. We kunnen uit zijn woorden concluderen wat het belijden van de kerk was: de eucharistie is het vlees van Jezus Christus. De woorden van Christus worden dus realistisch verstaan. Het brood, dat gezegend is, symboliseert niet slechts het lichaam van Christus, maar is werkelijk het lichaam van Christus.

Het Grieks dat gebruikt wordt in de uitspraak van Jezus: "Dit is mijn lichaam.." wijst erop dat deze woorden realistisch en niet symbolisch zijn bedoeld, want in het laatste geval zou het Griekse woord hosei (d.i zoiets als) ertussen geschoven zijn.

Het eucharistische brood is geen gewoon brood meer, maar verleent werkelijk een bijzondere zegen aan de gelovige. Ignatius noemt het "een geneesmiddel tot onsterfelijkheid, tegengif tegen de dood."

We kunnen ons hier afvragen of dit een uitdrukking is die hij zelf heeft bedacht. Het is ook heel goed mogelijk, dat hij ze heeft ontleend aan een preek van Petrus of van Paulus. We vinden deze term niet alleen bij hem, maar ook bij kerkvader Irenaeus. Het is heel goed mogelijk, dat die stelling – beleden van Oost tot West! - op een oudere gemeen- schappelijke bron, met name de prediking der apostelen, teruggaat.

De realistische kijk op de eucharistie vinden we ook bij Justinus de martelaar. Hij verkondigt hier wederom geen privé-mening, maar wil slechts de leer der apostelen vertolken. Hij schrijft:

"Dit voedsel wordt door ons ‘eucharistie’ genoemd. Daaraan mag alleen hij deelnemen, die gelooft dat het waar is, wat er geleerd wordt, die gedoopt is met een doop van vergeving van zonden en wedergeboorte, en die leeft als Jezus bevolen heeft. Want we ontvangen geen gewoon brood en gewone wijn; het voedsel dat gezegend is door gebed van Zijn woord, is vlees en bloed van Christus, die vlees geworden is" (1e Apologie, 65).

Ook al krijgen we duidelijke aanwijzingen dat de apostelen de woorden van Christus realistisch hebben verstaan en niet louter symbolisch, toch willen wij graag daarvan een bevestiging uit het Nieuwe Testament, dat dit waar zou kunnen zijn.

Dan kunnen we denken aan twee uitspraken van Paulus:

"Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus?" (1 Kor. 10:16). En:

"Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren" (1 Kor. 11:27).

Paulus trekt in deze passage een parallel met de afgodendienst der heidenen. Zij hadden in die tijd rituelen die precies op de christelijke leken, maar ze waren van de verkeerde kant. In de heidense mysteriegodsdiensten kende men ook rituele maaltijden, waardoor men, zoals men meende, daadwerkelijk gemeenschap kreeg met de goden. Volgens Paulus kregen ze op die manier een reëel contact met demonen. Daartegenover stelt hij dat gelovigen door het nuttigen van het eucharistische brood en de wijn daadwerkelijk gemeenschap krijgen met Christus, met Zijn lichaam en bloed. Het woord ‘gemeenschap’ duidt niet op symboliek, maar op een daadwerkelijk gebeuren. Symbolische gemeenschap bestaat niet.

Als het brood der dankzegging gewoon brood gebleven zou zijn, zou men door het eten ervan nog geen gemeenschap hebben met het lichaam van Christus. Dan moet er wat met het brood gebeuren, dan moet er een geheimenis plaats vinden, waardoor we deel krijgen aan het lichaam van Christus. Als het om gewoon brood ging, zouden we ons bovendien niet bezondigen aan het lichaam des Heren.

We kunnen hierbij nog vermelden dat het woord ‘eucharistie’ een authentiek N.T.-isch woord is. Het komt meerdere malen in de brieven van Paulus voor, in het Nederlands gewoonlijk alleen vertaald met de woorden ‘dank’ of ‘dankzegging’.

Maar de vraag blijft: wat is dan dat bijzondere dat het brood tot eucharistisch brood maakt? Hoe moeten we de realistische opvatting verstaan, dat het wezenlijk om het lichaam en bloed des Heren gaat? We zien toch niet dat brood en wijn tot lichaam en bloed worden. Wat is dit dan voor een geheimenis?

Volgens Derek Prince geeft God een bijzondere zegen door middel van brood en wijn. In het sacrament zijn de materiële middelen zoals brood en wijn symbolen (de katholiek gebruikt hier het woord ‘teken’), waardoor de zegen wordt overgebracht. Hier betekent symbool niet dat water en brood niet reëel zijn, maar dat ze in de eucharistie of het avondmaal een teken worden van een bijzondere zegen van God. De oorspronkelijke betekenis van het woord symbool is het samenvallen van twee werkelijkheden: de aardse en de hemelse. Zo schrijft hij:

"In het Nieuwe Testament worden de symbolen die bij het Avondmaal worden gebruikt, op gelijke wijze een middel van Gods zegen voor degenen die eraan deelnemen.

In 1 Korinthiers 10:16 zegt Paulus: ‘Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken (St. Vert.: ‘die wij zegenen’), een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus?’

Voor degenen die met schriftuurlijk geloof hieraan deelnemen, brengen deze symbolen de zegen van God over. In de grondtekst spreekt Paulus specifiek over de ‘beker van zegen’, de beker dus die de zegen van het Nieuwe Verbond overbrengt op degenen die ervan drinken" (p. 30,31).

Deze uitleg van Derek Prince komt dichtbij de oudchristelijke visie. Door het sacrament komt de zegen van God tot ons.

Op welke wijze verstonden de oude kerkvaders dit geheimenis, dat het werkelijk om lichaam en bloed van Christus gaat?

De kerkvader Irenaeus kent ook de realistische visie op het lichaam en bloed van Christus. Hij schrijft:

"Als deze vruchten het Woord Gods der consecratie ontvangen, worden zij eucharistieën, dat is Lichaam en Bloed van Christus" (Adv. Her. II,3).

Hij geeft de volgende uitleg over dit geheimenis van de eucharistie:

"Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping van God ontvangend, niet langer gewoon brood is, maar de eucharistie wordt – uit twee elementen bestaande: een aards en een hemels – op dezelfde wijze zijn ook onze lichamen die de eucharistie ontvangen, niet zonder meer bederfelijk, maar ze bezitten de hoop op de opstanding" (Adv. Her. IV,18,5).

Hij beweert daarmee niet dat de materiële substantie ‘brood’ tot materiële substantie ‘lichaam’ wordt. De aardse substantie wordt doordrongen van een hemelse substantie. Hij kent dus een geestelijk-realistische visie. Bij lichaam en bloed gaat het voor hem niet om een aardse materiële, doch om een hemelse werkelijkheid. Maar dan wel om een realiteit en niet slechts om een symbool in onze betekenis van het woord.

In het geschrift de Didachè, gedateerd vòòr 120 na Chr., lezen we:

"Maar aan ons gaf Gij – in genade – geestelijk voedsel en drank en eeuwig leven door uw dienaar (Jezus Christus)" (10).

Het gaat om geestelijk voedsel – het is van een hemelse substantie -, maar wel heel reëel voedsel, dat we in de eucharistie ontvangen en waardoor we lichamelijk en geestelijk gesterkt worden.

De eucharistie als offer

Dat het in de eucharistie om een offer gaat, is geen uitvinding van middeleeuwse katholieke theologie: het idee is reeds bij de oudste apostolische vaders, de leerlingen der apostelen, te vinden.

Bij Ignatius lezen we in verband met de eredienst over de offerplaats en het altaar. In de na-apostolische tijd was er dus al een altaar in de eredienst. Waar een altaar is, wordt een offer gebracht:

"Als een mens niet binnen de offerplaats is, dan ontgaat hem het brood van God" (Brief aan de Efeziërs).

"Komt allen naar één tempel van God, als tot één altaar" (Brief aan de Magnesiërs).

"Wie binnen de altaarruimte is, is rein, maar wie er buiten is, is onrein" (Brief aan de Tralliërs).

Het gaat hier niet om een persoonlijk stokpaardje. Ook bij andere oude kerkvaders vinden we dezelfde offergedachte.

In de Brief van Clemens van Rome, tijdgenoot van de apostelen, lezen we:

"Want het zal voor ons geen geringe zonde zijn als we degenen uit het bisschopsambt zetten die onberispelijk en heilig de offers hebben gebracht" (44).

Justinus schrijft in zijn dialoog met de jood Trypho:

"Wij bieden overal God offers aan, n.l het brood van de eucharistie en ook de beker van de eucharistie" (41).

Irenaeus schrijft:

"Al de apostelen van de Heer zijn priesters, die God en het altaar steeds dienen" (Adv. Her. IV,8,3).

Volgens hem heeft de offergedachte een apostolische oorsprong.

"Christus leerde de nieuwe offerande van het nieuwe verbond. De kerk heeft dit offer van de apostelen ontvangen en offert het in heel de wereld aan God, die ons dit voedsel schenkt als de eerstelingen van Zijn eigen gaven in het nieuwe verbond" (Adv. Her. IV,17,5).

We zouden graag hiervan een bevestiging zien in het NT dat de offergedachte inderdaad een apostolische oorsprong heeft. De grote vraag is dan of we een aansluiting kunnen vinden bij de N.T.-ische eredienst.

Inderdaad, als we de Brief aan de Hebreeën onbevangen lezen, kunnen we een doorgaande lijn ontwaren. Er is namelijk in deze brief sprake van een altaar in de eredienst. We lezen:

"Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten (13:10).

In de protestants evangelische Studiebijbel wordt dit woord ‘altaar’ verklaard als zijnde een uitdrukking voor het kruis van Christus. Maar een altaar is wat anders dan een kruis, ook al hebben ze veel gemeen. Als de schrijver het kruis had bedoeld, dan had hij wel het woord ‘kruis’ gebruikt. Bovendien gaat het om een altaar waarvan alleen christenen mogen eten. Van een kruis eet je niet. We mogen er dan ook van uitgaan dat de schrijver, vermoedelijk Paulus, hier waarschijnlijk de altaartafel in de christelijke eredienst bedoelt.

De vraag is dan wat voor soort offers er bedoeld worden. Voor de oude christenen was het kruisoffer van Jezus uniek.

Inderdaad zegt Irenaeus:

"Er zijn ook offers in de kerk. Het soort offer is alleen veranderd" (Adv Her. IV,18,2).

Er worden geen O.T.-ische dierenoffers meer gebracht. Jezus is het unieke Lam dat geslacht is.

Er hoeft zodoende geen bloedig offer meer te worden gebracht, - het bloed van Christus heeft ons verlost -, maar de gelovigen van hun kant brengen nu een dankoffer voor het volbrachte verlossingswerk. In de christelijke eredienst wordt een dankoffer gebracht door eucharistisch brood en wijn – lichaam en bloed van Christus - aan de Vader aan te bieden. Door brood en wijn aan te bieden (te offeren) wordt het unieke offer van Christus telkens weer present gesteld. De joodse wijze van herdenken is ‘present stellen’, ‘actualiseren’. We kunnen de oude christelijke visie op de eucharistie pas goed vanuit het joodse denken begrijpen.

De offers zijn nu weliswaar geestelijk. Irenaeus schrijft:

Zij die bekend zijn met de leringen der apostelen, weten dat de Heer een nieuwe offerande instelde in het nieuwe verbond, volgens Maleachi de profeet. Want: "van waar de zon opkomt tot waar ze ondergaat, is mijn naam groot onder de volken, allerwege wordt mijn naam reukwerk gebracht en een rein spijsoffer, want groot is mijn naam onder de volken, zegt de Here der heerscharen (Mal. 1:11). Zo getuigt ook Johannes in de Openbaring: "Het reukwerk, dat zijn de gebeden der heiligen" (Op. 5:8). Dan spoort Paulus ons aan: "Ik vermaan u dan, mijn broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en God welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst" (Rom. 12:1). En verder: "Laten we dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht van onze lippen, die zijn naam belijden" (Hebr. 13:15). Deze offeranden zijn niet volgens de wet – het bewijsstuk is uitgewist dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde (Kol. 2:14) – maar volgens de Geest, want we moeten God aanbidden in "geest en in waarheid" (Joh. 4:24). Daarom is de offerande van de eucharistie niet vleselijk, maar geestelijk. In dit opzicht is het rein. Want we maken een offerande tot God van het brood en de beker der zegen, en danken Hem dat Hij de aarde bevolen heeft om deze vruchten voort te brengen voor onze voeding. Wanneer wij de offerande voltooid hebben, roepen wij de Heilige Geest aan dat Hij dit offer openbaar mag maken, zowel het brood - het lichaam van Christus als de beker - het bloed van Christus, opdat zij die deze antitypen ontvangen, vergeving van zonden en eeuwig leven verkrijgen" (Fragment 37).

De vraag is wederom of we uit het NT een bevestiging kunnen krijgen dat er in de christelijke eredienst een offer werd gebracht.

We merken al in de tekst dat de Bijbel veelvuldig wordt geciteerd. Inderdaad lezen we in de Brief aan de Hebreeën dat het priesterschap (eigenlijk offeraarschap) niet totaal is beëindigd, maar dat het is veranderd:

"Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk een verandering der wet" (Hebr. 7:12).

De verandering betekent dat het priesterschap van Aäron van het OT in het NT is vervangen door het offeraarschap van Melchizedek. Wat deed Melchidezek? Hij offerde brood en wijn. En dat geschiedde in de oude joods-christelijke eredienst. Voordat brood en wijn werden genuttigd, werden ze God als een dankoffer aangeboden. In die eredienst stond niet de preek, maar het dankoffer centraal.

Voor wie de Griekse tekst van het NT ter hand wil nemen, is het duidelijk dat het woord vertaald door "priesters" (Gr. hiëreis) niet slaat op het ambt van presbyters of oudsten, maar op "offeraars". In het boek Openbaring (1:6, 5:10 en 20:6) en in de eerste brief van Petrus (2:5,9) wordt er herhaaldelijk op gewezen dat alle ware gelovigen voor altijd ‘koninklijke offeraars’ (Gr. hiëreis) geworden zijn door het verlossingswerk van onze Hogepriester – d.w.z van onze enige hoogste Offeraar in eeuwigheid (Hebr. 7:17,26; Gr. archhiëreus). Het voorgaan in de eucharistie was voorbehouden aan het ambt van episkopos of presbyteros.

Nu wordt er wel beweerd dat we bij Clemens van Alexandrië en zijn leerling Origenes niet de sacramentele, maar een puur geestelijke visie op de eucharistie vinden, wat een protestant natuurlijk aanspreekt. Daar willen we tenslotte nog een paar woorden aan wijden.

Wanneer we hun geschriften nauwkeurig lezen, blijkt dat ze beide visies kennen, de sacramentele en de puur geestelijke. We willen dit hoofdstuk besluiten met het aanhalen van een paar citaten uit het boek van Clemens: De Paedagogus .

Hij kent inderdaad een geestelijke verklaring van de eucharistie.

"Met vlees duidt Hij allegorisch de Heilige Geest aan, want dat vlees is door die Heilige Geest geschapen. Het bloed duidt het Woord aan, want als kostbaar bloed is het Woord – Jezus – op ons leven uitgestort." (Paed. I.6)

Daarnaast gelooft hij ook in de eucharistie als sacramentele werkelijkheid:

"Het mengsel van beide – van de drank en het Woord – wordt eucharistie genoemd, vermaarde en heerlijke genade. Zij die er met geloof aan deelnemen, worden naar ziel en lichaam geheiligd" (Paed. II,2).

We vinden hier dezelfde visie als bij Irenaeus. De eucharistie is een mengsel: de ene substantie, de aardse, neemt de andere hemelse substantie, het Woord, in zich op. Zo hebben de oude christenen het geheimenis verstaan. "Sacrament" is de Latijnse vertaling van het Griekse woord "musterion", geheimenis, een N.T.-isch begrip.

In eenvoudige taal zouden we dus kunnen zeggen dat een sacrament volgens de visie van de eerste christenen een ontmoeting betekent tussen hemel en aarde.

Als we het bovenstaande overzien, kunnen we beamen wat het rapport van de Raad van kerken over de maaltijd des Heren schrijft:

"Studies over de oudtestamentische achtergrond van Christus’ opdracht om zijn offer te gedenken en over de patristische traditie over de maaltijd des Heren als offer, wellicht in de toekomst nog sterker dan thans geschiedt, zouden de weg kunnen banen voor een oecumenische toenadering." (p. 48).

De kerkvaders kunnen ons inderdaad helpen om elkaar als gelovige protestanten en katholieken in dit opzicht beter te begrijpen.

Oecumenische gastvrijheid

Tenslotte nog iets over het moeilijke probleem van de eucharistische gastvrijheid. In hoeverre kunnen protestanten de katholieken tot ‘het avondmaal’ toelaten en katholieken de protestanten aan de eucharistische maaltijd laten deelnemen?

In het algemeen hebben protestantse kerken of gemeenten geen probleem met eucharistische gastvrijheid, maar omgekeerd wel de katholieken. Hoeveel commotie heeft het in Nederland niet veroorzaakt dat prinses Juliana als protestant ter communie ging?

Wat hebben de oude kerkvaders ons eventueel op dit gebied te leren?

In de katholieke kerk wordt het criterium van Justinus de martelaar gebruikt: men moet geloven dat datgene wat geleerd wordt over de eucharistie waar is. En protestanten geloven toch niet in deze vorm van eucharistie?

Toch ben ik van mening dat het niet zonder meer juist is deze tekst van Justinus op de huidige situatie te betrekken. In die tijd werden echte ketters die buiten de kerk stonden, geweerd. Als je niet in Jezus gelooft als Verlosser en met de eucharistie spot, kun je beter niet deelnemen. Dat lijkt me duidelijk. Er was oorspronkelijk op dit punt nog geen sprake van verdeeldheid onder gelovige christenen. Dat kwam later.

Maar we zijn in onze tijd weer in een geheel andere situatie binnengetreden. We worden als protestanten niet meer als ketters maar als broeders in Christus bejegend. We vinden elkaar in de Heer. Dat vraagt om een heel andere benadering Eigen broeders en zusters sluit je niet uit van de maaltijd.

Bovendien is het geloof in de eucharistie niet meer een zaak van één kerk, oprechte gelovigen met een diep geloof in avondmaal of eucharistie vinden we in alle kerken. Uit een onderzoek in Amerika bleek dat er meer Lutheranen in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het avondmaal geloofden dan katholieken.

Hierbij moet er wel aan gedacht worden dat Luther geloofde in de ‘consubstantiatie’: dit woord wil zeggen dat het wezen (Latijn substantia) van brood en wijn wel aanwezig bleef; maar dat het wezen van Jezus’ lichaam en bloed in de avondmaalviering zich daarbij aansloot. Voor hem was er van dan af geen sprake meer van "gewoon brood" of "gewone wijn". Ook in bepaalde protestantse kringen wordt de laatste tijd, in voorbereiding op de avondmaalvieringen, steeds meer nadruk gelegd op de reële aanwezigheid van de Heer onder de tekenen van brood en wijn. Dit is toch de letterlijke betekenis van het woord ‘gemeenschap’ (Grieks koinonia; Latijn communio): één zijn én met Christus én met elkaar in Christus.

Hoe zullen we over het geloof van de ander oordelen? Of we recht voor God staan is volgens Paulus een kwestie van ieders persoonlijk geweten (1 Kor. 11:29).

Daarom zou ik ervoor willen pleiten – het is maar een voorstel - om het eenvoudige criterium van de Didachè voor de toelating tot de eucharistie of het avondmaal te hanteren:

"Laten slechts de gedoopten in de naam des Heren eten en drinken van het avondmaal (eucharistie). Daarover heeft toch de Heer gesproken: ‘Geeft het heilige niet aan de honden’ (9).

Op deze basis zou er van beide zijden eucharistische gastvrijheid mogelijk kunnen zijn.

Tot mijn vreugde wordt er over deze problematiek rond de eucharistische gastvrijheid door katholieken nagedacht. Daarvan getuigt de Willibrord-krant van het najaar 2000. Dr. Ton van Eijk (rooms-katholiek), die op het evangelistencongres in Amsterdam is geweest, schrijft daarin:

"Op de laatste dag (van het congres) was er een communieviering (waarbij ik niet aanwezig was). Hoewel de evangelisten tot verschillende kerken behoren is zo’n viering geen enkel probleem en dat is vanuit de spiritualiteit van deze mensen goed te begrijpen. Centraal staat daarin (de bekering tot) het geloof in Jezus als persoonlijke Redder. De communie staat in dienst van dit geloof. Een katholiek zal dat natuurlijk niet ontkennen. Maar naar katholieke overtuiging brengt de communie als deelname aan het lichaam van Christus ook een groot gewicht aan kerk(elijkheid) met zich mee. Dat hangt samen met het beeld van de kerk als lichaam van Christus. Die kerkelijkheid betreft niet alleen de kerk als gemeenschap van gelovigen, maar ook haar structuur (concreet:verbondenheid met een bisschop en met de bisschop van Rome). Daarom vooral heeft de rooms-katholieke kerk zoveel moeite met eucharistische gemeenschap met die kerken die niet op de een of andere manier in die structuur verbonden zijn.

Zou het kunnen dat de chauffeur van de kardinaal (die hem naar het congres reed en die van rooms-katholiek evangelisch-protestants was geworden) één van de velen is die het gevoel hebben dat zich op de een of andere manier een teveel aan kerk schuift tussen Jezus en degene die in Hem gelooft? De toegang tot Jezus werd en wordt weliswaar door de kerk bemiddeld. Maar kan de bemiddeling niet zo’n vorm aannemen dat zij het zicht op Jezus belemmert? Een ongemakkelijke vraag, omdat de oecumenische dialogen waarbij de rooms-katholieke kerk betrokken is voor een groot deel gaan over de plaats en de functie van de kerkelijke bemiddeling."

 

VRAGEN

1. Hoe verstonden de oude kerkvaders de woorden van Christus: "Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed"?

2. Is er vanuit het NT en doorgaande lijn aan te wijzen naar hun visie op de eucharistie?

3. Is de symbolische visie op de eucharistie de oorspronkelijke visie van de oude christenen?

4. Is het offeridee van de katholieke mis pas in de Middeleeuwen is ontstaan?