Les 1. WAAROM DE OUDE KERKVADERS?

Een nieuwe interesse voor de kerkvaders

Wat voor belang zouden de oude kerkvaders voor ons, moderne christenen van de 21e eeuw, kunnen hebben? Veelal zijn we gewend, als we verlangen naar oorspronkelijk christendom, om direct terug te gaan tot het Nieuwe Testament zelf.

Toch is er de laatste decennia een zekere trend onder protestanten aan het ontstaan om kerkvaders te gaan lezen als bron van inspiratie.

In een krantenartikel schrijft dr. M.J. Paul, hervormd predikant, dat het van belang kan zijn te rade te gaan bij de geschriften uit de vroegchristelijke kerk:

"Wie de ene algemene christelijke kerk belijdt en weet dat God de eeuwen doorgaat met zijn kerkvergaderend werk, behoeft niet te beginnen bij Luther en Calvijn. Die zouden dat zelf ook niet gewild hebben. We mogen dankbaar gebruik maken van het rijke geestelijke inzicht dat zij gehad hebben, maar zij hebben ook zaken over het hoofd gezien. Het zendingswerk, de eschatologie, de betekenis van de charismata en andere zaken zijn toen onderbelicht gebleven. God geeft niet alle inzicht aan een enkel mens. Elke traditie, ook de gereformeerde, heeft de neiging te versmallen en te veruitwendigen. Dan is die traditie niet meer een hulpmiddel om de levende God te leren kennen, maar een harnas waar alles precies in moet passen.

We mogen zeer dankbaar zijn voor de vele schatten die in de Reformatie opgedolven zijn uit de Schrift, maar niet alles is ontdekt. En bovendien: de Reformatie was een binnenkerkelijke beweging. Thans liggen de fronten heel anders: wij hebben te maken met een enorme secularisatie en met talloze vormen van religiositeit. In dat opzicht lijkt onze tijd veel meer op de periode waarin de vroegchristelijke kerk verkeerde in het Romeinse rijk. Daarom wil ik de stelling verdedigen dat wij, om te overleven in deze cultuur, indringend moeten luisteren naar de vroegchristelijke kerk, ter aanvulling op de eigen gereformeerde traditie" (ND, 10-8-2000)

Hij is niet de enige die het belang ervan inziet om te luisteren naar de oude kerkvaders. De laatste jaren zijn er meerdere boeken van evangelische theologen verschenen met een pleidooi voor een herontdekking van de oude christelijke traditie.

Christopher A. Hall heeft het boek geschreven: Reading Scripture with the Church Fathers. Hij is als professor in the theologie verbonden aan het Eastern College in Amerika. Hij zet uiteen dat we vaak niet beseffen dat wij, als moderne westerse christenen, in onze uitleg van de Bijbel, vaak ongemerkt, beïnvloed zijn door modern westers verlichtingsdenken. We hebben vaak geen besef van onze eigen vooronderstellingen en denkpatronen en menen dan dat we onbevangen de Bijbel lezen. We zijn ons er niet van bewust dat we bij de interpretatie van de Bijbel moderne westerse denkpatronen hanteren, die de mens in de bijbelse tijden nog niet kende.

In zijn dispuut met Luther zei Erasmus dat de strijd niet ging om de Bijbel zèlf: we geloven allebei in de Bijbel als Gods Woord. Het verschil zat volgens hem in een andere uitleg van de Schrift. Dan is het goed ook naar anderen te luisteren hoe de Schrift door hen wordt uitgelegd. Als we de Bijbel gaan lezen samen met de kerkvaders, kunnen we tot een verrijking van ons geloofsleven komen, zo is de stelling van Hall (en ook van dr. Paul).

In dit verband zou ik een voorbeeld willen noemen, waaruit blijkt dat de oudste kerkvaders ons inderdaad kunnen helpen om een passage uit de Bijbel beter te begrijpen. In Hebreeën 6 lezen we:

"Want het is onmogelijk degenen, die eens verlicht zijn geweest (photisthentas), van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken."

Wat wordt hier bedoeld met ‘verlicht’? Het lijkt bijna wel een New Age-formule. De evangelische Studiebijbel gist naar de betekenis:

"’Photistentas’ kan betekenen dat de betreffenden ooit het onderwijs over Christus hebben gehoord en tot geloof gekomen zijn, maar het kan ook worden opgevat als het hebben ontvangen van een openbaring van de Heilige Geest."

Wat deze term in feite betekent, leren we van Justinus de martelaar (110-165 na Chr.). Hij schrijft namelijk dat "deze afwassing (d.w.z de doop) verlichting wordt genoemd" (1ste Apologie, 61). Verlichting was dus een term om de doop aan te duiden. Zij die verlicht zijn geweest, zijn degenen die gedoopt zijn.

Als Justinus het over de doop heeft als verlichting, kan het er op lijken dat hij een nieuw onbijbels idee introduceert en dit dus een teken van verval is. Als we echter de Bijbel lezen in het licht van deze kerkvader, dan blijkt juist dat we de taal van het Nieuwe Testament nog beter gaan begrijpen.

 

De verval-theorie

We moeten echter als protestanten een diepgewortelde argwaan overwinnen om de oude kerkvaders te gaan lezen. Op het artikel van dr. Paul kwam als reactie een ingezonden brief van een verontruste lezer, die de door dr. Paul geciteerde kerkvader Irenaeus onbetrouwbaar noemde.

Vele protestanten geloven dat in er de na-apostolische tijd reeds een breuk is gekomen met het bijbelse christendom en het verval van de christelijke gemeente toen al is begonnen. Prof. Berkhof noemt in zijn boek over de Geschiedenis der kerk deze tekenen van verval: hiërarchie, moralisme, sacramentsrealisme en mirakelgeloof (p. 28). Het gaat hier met name om katholiserende elementen die we reeds bij de oudste kerkvaders aantreffen. Deze katholiserende elementen wekken bij vele protestanten argwaan op. Dit is voor hen het teken dat er al in de vroege kerk afwijkingen van het oorspronkelijke evangelie zijn ontstaan.

Wanneer men deze verval-theorie aanhangt, gaat men er dus bij voorbaat van uit dat deze katholiserende elementen niet evangelisch zijn en men onderzoekt daarom niet in hoeverre er een legitieme bijbelse grondslag voor kan zijn. Er is geen kritisch zelfonderzoek in hoeverre onze eigen protestantse wijze van exegese aanvulling of correctie behoeft.

Een andere oorzaak van deze argwaan is gelegen in een gebrek aan historische kennis. Men beseft niet wie deze kerkvaders eigenlijk zijn. We hebben eenvoudig niet geleerd dat het bij de allereerste kerkvaders, de z.g apostolische vaders, om christenen gaat die leerling waren van de apostelen zelf. Ignatius, Polycarpus en Clemens hebben de apostelen nog gekend en onderricht van hen ontvangen! Dan kun je toch verwachten dat ze het Evangelie op een betrouwbare manier hebben verkondigd? Dan zou het toch boeiend en leerzaam kunnen zijn om met hen kennis te maken?

In zijn boek Retrieving the Tradition and Renewing Evangelicalism stelt prof. D.H. Williams een vraagteken bij de protestantse stelling dat al kort na de tijd der apostelen het verval der kerk is begonnen. Williams is zowel voorganger van een baptistengemeente als professor in de patristiek aan een rooms-katholieke universiteit te Chicago en kan zo het werk doen van een bruggenbouwer.

Hij gaat in dit boek niet in op het probleem van de katholiserende elementen bij de oude kerkvaders. Hij pleit in het algemeen voor een open en luisterende houding naar de kerkvaders toe.

 

Anti-judaïsme?

Tegenwoordig worden de kerkvaders vanuit een groep christenen wegens dit punt zwaar onder vuur genomen. Ze zouden, te beginnen met Justinus de martelaar, door hun theologie de basis hebben gelegd voor het anti-judaïsme en voor het negatieve jodenbeeld dat tot op de dag van vandaag bestaat.

Inderdaad, we hebben de opdracht het volk Israël lief te hebben en we hebben schuld te belijden over het onrecht dat de joden in de loop der eeuwen door ons is aangedaan. Als de beschuldigingen waar zijn, dan zouden wij geen lust meer hebben de oudste kerkvaders te lezen. Maar is de aanklacht altijd wel terecht? Laten we bijvoorbeeld eens onderzoeken of het terecht is wat er over Justinus de martelaar wordt beweerd in een artikel dat verschenen is in "Profetisch Perspectief", nr. 1-2e kwartaal 1995.

De schrijfster, drs. Daniëlle Somer, beweert het volgende:

"Het eerste bekende dispuut (2e eeuw) werd gehouden tussen Justinus de martelaar en de jood Tryphon. Dit dispuut vormt tevens de basis voor de latere disputen…

Justinus is de eerste bekende auteur die de joden als vijanden van Christus en christenen beschouwt."

Hier wordt echter de relatie tussen de christen Justinus en zijn gesprekspartner, de jood Tryphon, niet zuiver voorgesteld. De dialoog van Justinus is niet offensief, maar defensief geschreven. De jood Tryphon stelde zich vijandig op tegenover de christenen en tegenover zijn scherpe aanvallen verdedigt Justinus, op serene wijze, de waarheid van het christelijk geloof.

Somer schrijft vervolgens:

"Joden lasteren (volgens Justinus) namelijk de naam van Jezus in het zogenaamde Achttiengebed in de synagoge en de joden willen de volgelingen van Jezus doden en martelen (Dialoog 122:2)."

Maar Justinus spreekt helemaal niet over het, in wezen prachtige achttiengebed, hij vertelt simpel dat de joden in hun synagogen christenen vervloeken en ze vervolgen.

Wat het achttiengebed betreft, wie de 12e zegenspreuk (eigenlijk een vloekspreuk) – opgesteld door joodse geleerden, samengekomen te Javne rond de jaren 90 na Chr. – wil nalezen, zal merken hoe de minim (alle joodse ketters) en de notsrim (de nazareners of jodenchristenen) daarin voortaan twee- à driemaal daags in alle synagogen worden verwenst. Van toen af was het voor jodenchristenen bijna overal onmogelijk de synagogale diensten nog bij te wonen. Maar, oorspronkelijk tegen jodenchristenen gericht – die samen met "de andere ketters", zogenaamd het voortbestaan van de joodse natie in gevaar brachten – werd de 12e Spreuk in de loop van de eerstvolgende eeuwen helaas verstaan als gericht zijnde tegen de christenen in het algemeen.

Dat de christenen werden vervolgd door de joden, is bijgevolg niet zomaar een kwaadaardige veronderstelling van Justinus, maar hij heeft het in zijn tijd zelf meegemaakt.

We weten uit de verdere geschiedenis dat het niet bij "bidden" bleef, maar dat de jodenchristenen door de zeloten bloedig vervolgd werden in de jaren 68-70, en nog erger tijdens de Grote Joodse Opstand van "messias" Bar Kochba, van 132 tot 135 na Chr.

Wat Justinus zegt, komt trouwens overeen met de talrijke gegevens uit het boek Handelingen. Met Stefanus als eerste werden de jodenchristenen steeds vervolgd – tot ver buiten de grenzen van het Joodse land - en zo mogelijk gedood zoals Jakobus de "broeder des Heren" (+62). Diverse malen werd de jood Paulus met de dood bedreigd. Jezus zelf waarschuwde al voor deze vervolgingen:

"Men zal u uit de synagoge bannen, ja, de ure komt dat een ieder, die u doodt, zal menen Gode een heilige dienst te bewijzen" (Joh. 16:2).

Wat was hierop de reactie van christenen? Justinus schrijft:

"Toch haten we jou en anderen niet, die zulke vooroordelen tegen ons hebben; maar wij bidden dat jullie allen berouw mogen krijgen en de genade van de barmhartige God zullen ontvangen" (Dialoog 118).

Hij hield van het joodse volk en was, evenals Paulus, bedroefd dat ze Jezus niet wilden aannemen. De oude kerkvaders hadden een groot respect voor de joodse godsdienst en cultuur en hebben het volledige Oude Testament - tegenover Marcion, de gnostici en vele andere dwaalleraren in die tijd - als het Woord van God in de canon opgenomen.

Somer vervolgt:

"Andere uitspraken van Justinus tonen aan dat hij joden als broeders van de christenen beschouwt als zij Jezus maar accepteren (Dialoog 96:2).

In de betreffende passage zegt Justinus alleen maar dat christenen hun medechristenen met "broeders" aanspreken. Dat medechristenen "broeders" worden genoemd, leren we ook uit de brieven van Paulus.

Tenslotte lezen we bij Somer:

"In dit dispuut komt ook de identificatie van joden met de duivel en met demonen naar voren. (Dialoog 131:2).

In deze passage staat echter alleen maar dat de demonen door Jezus werden vernietigd. Justinus heeft het hiermee tegen de demonen die mensen tot deze daden aanzetten, niet tegen personen.

We willen niet beweren dat de joden altijd goed door christenen zijn behandeld, maar deze verwijten van Daniëlle Somer dat reeds de oudste kerkvaders, te beginnen met Justinus, zich aan anti-judaïsme hebben schuldig gemaakt, zijn dus geenszins terecht en we kunnen rustig doorgaan met het lezen van deze kerkvaders.

 

Het doel van deze studie

We willen evenals Williams in deze studie ook niet bij voorbaat uitgaan van de verval-theorie. We willen proberen de oudste kerkvaders zo onbevangen mogelijk te lezen en hun leringen zo goed mogelijk te vertolken. We willen onderzoeken of er wel of niet een doorgaande lijn is geweest van de apostolische naar de na-apostolische tijd.

Volgens de katholieke overtuiging is er geen breuk geweest, maar een doorgaande lijn. Als protestant kunnen we deze katholieke overtuiging niet onmiddellijk beamen. Ook ik zelf weet wat het is argwaan te koesteren, maar ik heb, zo onpartijdig mogelijk, een onderzoek willen doen naar de twee mogelijkheden: zijn de oude kerkvaders een eigen, zelfs mogelijk een verkeerde weg ingeslagen of hebben ze de apostolische leer zuiver en zonder vreemde afwijkingen vertolkt?

Hierbij ga ik er niet bij voorbaat van uit dat de katholiserende elementen niet evangelisch kunnen zijn en daarom de kerkvaders hierin gedwaald hebben. Zoals Christopher Hall terecht opmerkt, kan onze eigen wijze van exegese bepaald worden door moderne westerse denkmodellen die niet altijd recht doen aan de volle bijbelse boodschap.

Om neer te zien op medechristenen – in dit geval zelfs martelaren - is geen evangelische houding. We willen proberen van een heel andere houding uit te gaan. Paulus houdt ons voor wat de gezindheid van Christus is: "In ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf" (Fil. 2:4).

Om dit onderzoek goed te doen, heb ik alle geschriften van de oude kerkvaders, te beginnen met de apostolische vaders, van de eerste drie eeuwen gelezen. U vindt achter in het boek een overzicht met de namen en geschriften. Ik heb systematisch aantekeningen gemaakt van hun visie op de diverse thema’s die aan bod komen. Het gaat er nu om de juiste conclusies uit dit materiaal te trekken. Ik heb daarvoor dit manuscript ter inzage gegeven, zowel aan enkele katholieken die deskundig zijn op dit terrein als aan enkele geïnteresseerde protestanten.

Mark P. Shea, die tot de evangelischen behoorde, beschrijft in zijn boek By what authority?, hoe hij door de oude kerkvaders het belang van de traditie ontdekte en de stap heeft genomen om katholiek te worden. Dit deed reeds lange tijd voor hem in Nederland prof. Cornelia de Vogel, die een boek daarover schreef: Ecclesia catholica.

In deze studie gaan we van een andere interesse uit. Het gaat nu niet om de vraag of we het beste protestant of katholiek kunnen zijn, maar om de vraag hoe we als protestant en katholiek elkaar beter kunnen begrijpen en tot een grotere eensgezindheid kunnen komen. Laten we als christenen tenminste loyaal zijn tegenover elkaar! Ik schrijf dit boek dus vanuit een oecumenische interesse. De Heer wil dat wij één zijn!

 

VRAAG:

1. Wat voor belang kunnen de oude kerkvaders voor ons, moderne christenen van de 21e eeuw, hebben?