Ontmoeting met Christus in Eucharistie en Avondmaal
Aanknopingspunten in de dialoog VPE-RKK
bisschop Joseph Lescrauwaet, msc
Inleiding tijdens de 9e dialoogbijeenkomst pinksterchristenen - rooms-katholieken
Amersfoort 28 november 2003
1. Zodra de gemeenschap van Christus-gelovigen, na de Pinkstergebeurtenis op het wereldtoneel verschijnt, is er sprake van hun samenkomsten rond "de Breking van het Brood", "de Maaltijd des Heren" of "de Tafel des Heren" (Hnd 2,42; 2,46;20,7; l Kor. 10,16; 10,21; 11,20).
Aldus gaven de christenen gehoor aan de opdracht van hun Heer tijdens diens Afscheidsmaal: "Doet dit tot een gedachtenis aan Mij" (Lc 22,19; l Kor. 11,24-25). Vandaar de zegswijze met name in de reformatorische traditie: "deelnemen aan het Avondmaal". De evangelisten vermelden bij Jezus' Afscheidsmaal dat de Heer alvorens het brood te breken God "zegende" of "lofprijzend dankte"; het bijbelgrieks gebruikt de woorden "eulogein" en "eucharistein". Vandaar de benaming "Eucharistie" zowel voor de viering als voor het gezegende Brood", zoals reeds gemeld door Justinus midden tweede eeuw, en met enige voorkeur gebruikelijk in de katholieke traditie.
2. Het wezenlijk belang dat de christenen vanaf het begin aan deze viering hechtten, blijkt niet alleen uit de vermelding ervan in het Nieuwe Testament maar o.a. ook uit het feit, dat, zodra zij de vrijheid kregen om eigen publieke ruimten voor hun samenkomsten in te richten, zij daarin aan de altaartafel een centrale plaats meenden te moeten geven.
Het heilig karakter van de viering schermden zij vervolgens af door geen buitenstaanders toe te laten en er buiten eigen kring niet over te spreken. Zelfs de Doopkandidaten, die wel aan de Schrift lezing - de verkondiging en de voorbeden mochten deelnemen, werden heengezonden zodra de viering rond de altaartafel ging beginnen; ook zij leerden "het mysterie van het geloof" pas na hun Doopsel kennen. Het gezegende Brood zelf, waarover na de aanroeping van de scheppende Heilige Geest de Avondmaalswoorden van de Heer waren uitgesproken, kreeg in de Westerse Kerk de naam "het Allerheiligste" en "de heilige Hostie" d.i. "Offergave".
Het belang voor het christelijke leven blijkt tenslotte ook uit de vroeg-kerkelijke praktijk van de wekelijkse viering en wel op "de eerste dag van de week", de dag waarop de verrezen Heer zich door de zijnen liet ontmoeten (Zie Joh. 20,19 e.v.).
3. De ontmoeting met Christus bepaalt het eigen en unieke karakter van de Eucharistie- dan wel Avondmaalviering. Zo begreep het ook de kritische buitenstaander, de Romeinse gouverneur Plinius (c. 112), die na zijn onderzoek betreffende de Christelijke gedragingen, aan zijn keizer o.m. rapporteerde: "Zij komen in de vroege uren van de morgen samen en zingen hymnen tot Christus als tot hun God".
Deze ontmoeting van elke gelovige met de verrezen Heer is enerzijds een heel persoonlijke aangelegenheid, die zich voltrekt in ieders hart. Zij is evenwel anderzijds evenzeer een ontmoeting met Christus in de medegelovigen, in wier midden Hij zich vinden laat. Vandaar Paulus' aanmoediging: "Spreekt elkander toe in psalmen, hymnen en liederen, ingegeven door de Geest; zingt en speelt voor de Heer van ganser harte" (Ef 5,19: vgl. Kol 3,16).
Christus laat zich vervolgens horen in zijn woord, dat als een levend woord in het heden verkondigd wordt op de adem van zijn Heilige Geest. In kracht van diezelfde Geest nodigt Hij ons vervolgens uit: "Neemt en eet, dit is mijn Lichaam" en, aangaande de beker: "Drinkt allen hieruit, want dit is mijn Bloed van het Verbond, dat voor velen vergoten wordt" (Mt 26, 26-28).
Bij gelegenheid van zijn Afscheidsmaal heeft de Heer evenwel ook de voeten van zijn leerlingen gewassen met de boodschap: "Als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen; Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zult doen zoals Ik u gedaan heb" (Joh 13. 14-15). Aldus herinnert Hij de zijnen aan zijn even opzienbarende woord: "Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringste van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan" en "Al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan" (Mt 25, 40 en 45).
Er is een aanwezigheid van Onze Heer onder het teken van het gezegende Brood, dat Hij ieder persoonlijk aanreikt. En er is een aanwezigheid van Hem in de gestalte van de broeders en zusters die Hij ons geeft. Het heilig Brood uit zijn hand wordt dan ook gebroken zoals de Heer tijdens het Laatste Avondmaal deed, zodat blijkt dat "wij die velen zijn, in de communie een Lichaam worden door het deelnemen aan het ene levensbrood dat Christus is". Dit citaat uit de Inleiding van het Romeinse Misboek (55b) herinnert niet alleen aan de benaming van de viering in haar geheel ten tijde van de Apostelen maar ook aan Paulus' woord: "Geeft niet het brood dat wij breken, gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het brood één is, vormen wij allen tesamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood" (1 Kor 10, 16-17).
4. De duiding "Lichaam van Christus" wordt derhalve in het Nieuwe Testament op twee wijzen gebruikt. Jezus zelf noemt het Brood van zijn Afscheidsmaal zijn Lichaam en Paulus herneemt dit maar typeert bovendien de genade-gemeenschap van de Christus-gelovigen het Lichaam van Christus. In zijn Brief aan de Korintiers, waarin hij zowel tot eerbiedig omgaan met de Maaltijd des Heren aanspoort als tot prudent handelen krachtens de onderscheiden charisma's, schrijft hij: "Zoals het menselijke lichaam met zijn vele ledematen één geheel vormt (..) zo is het ook met de Christus. Wij allen, Joden en Grieken, slaven en vrijen, zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door het Doopsel één enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met één Geest". Hij vervolgt: "Gij zijt het lichaam van Christus en ieder van u is een lid van dit lichaam" (l Kor. 12,12-13 en 27).
Het eucharistische Lichaam van Christus en zijn kerkelijk Lichaam zijn op elkaar betrokken, zodat Paulus' waarschuwing om op waardige wijze het Brood te eten en de Beker van de Heer te drinken, zowel op gewetensvol communiceren slaat als op zorg voor de onderlinge liefde (l Kor 11,27-29). De aanleiding immers van Paulus' uitweiding over het Afscheidsmaal van de Heer (vs 23-26) was zijn verontwaardiging over onenigheden op de samenkomsten en het voorbijzien aan de honger van de behoeftigen (vs 17-22).
Deze wederkerigheid tussen het eucharistische en het kerkelijke Lichaam van Christus werd door de jonge Kerk vertolkt in de oudste ons bekende eucharistische gebeden, zoals in die van de Didachè (c. 125):
"Aangaande het gebroken brood (bidden wij): Zoals dit gebroken brood verspreid was over de bergen en tot één geheel werd samengebracht, laat zo uw Kerk verzameld zijn van de uiteinden van de aarde in uw rijk". (..) Laten slechts de gedoopten in de naam des Heren eten en drinken van het Avondmaal. Daarover heeft toch de Heer gesproken: 'Geeft het heilige niet aan de honden'. (...) Heer, denk er aan uw Kerk te redden van alle kwaad en haar in liefde te vervolmaken en verzamel haar, de geheiligde, uit de vier windstreken in uw koninkrijk" (IX-X passim).
"Op de dag des Heren zult u samenkomen, het brood breken en dankzeggen na openlijk uw zonden beleden te hebben, opdat uw offer rein mag zijn. Niemand die een geschil met zijn vriend heeft, moet met u samenkomen zolang ze niet verzoend zijn opdat uw offer niet ontwijd wordt. Dit is toch wat de Heer hierover heeft gezegd: 'Op alle plaatsen en tijd moet men mij een rein offer brengen omdat Ik een groot koning ben, zegt de Heer, en mijn naam wonderbaarlijk is onder de heidenen" (XIV ; A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders (deel l). Kampen 1981, p. 249 en 254).
In deze tekst, zoals ook in andere en latere gebeden, klinkt zowel bijbelse eerbied voor het presente heilige door als zorg voor de onderlinge liefde, beide geïnspireerd door gelovig besef van Jezus' aanwezigheid.
5. De sinds de vijfde eeuw sterk veranderde maatschappelijke situatie van de Kerk - van minderheidsgroep naar Kerk van heel het Romeinse imperium - bracht ook vervlakking van geloofsbeleving met zich mee. Het besef van de wederzijdse doordringing van de eucharistische en communautaire aanwezigheid van onze Heer verloor veel aan zeggingskracht tijdens het snelle en pragmatische proces van de algemene kerstening. Veel kerkgangers kwamen wel de "Misviering" door de Latijns gevormde voorganger "bijwonen" maar weerhielden zich van communiceren. Het eerbiedig opzien naar de geconsacreerde Gaven was voor velen genoeg.
In verband hiermee concentreerde de ontwakende westerse theologie zich met behulp van aristotelische begrippen op de vraag naar het "hoe" van het tegenwoordigkomen van de Heer onder de eucharistische gaven. Hierbij bleef hun karakter van "tekenen" onderbelicht, evenals
de vraag naar het "waartoe" van 's Heren tegenwoordigheid. Terwijl het geloof van de Kerk in Oost en West een "waarachtige verandering" van brood en wijn beleed - het is niet louter spel noch louter aanschouwelijk onderricht - vulde de twaalfde eeuwse theologie deze nader in als "substantiële verandering" of "transsubstantiatie". "Substantia" is de abstract gedachte eigenheid van een zaak, onderscheiden van haar concrete, zintuigelijk waarneembare gestalte. Zo gaat op Christus' woord de "substantia" van het brood in zijn hand over in de "substantia" van zijn verheerlijkt Lichaam.
Het Concilie van Trente (1548-1563) bevestigde het geloof in "de werkelijke verandering" van brood en wijn en gebruikte de destijds gangbare theologische terminologie. Het beseft echter tevens dat het begrip "transsubstiatie" geen deel uitmaakt van de Openbaringsschat en voegde daarom genuanceerd toe, dat deze verandering "zeer geschikt 'transsubstantiatie" wordt genoemd.
Het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) volstaat met de belijdenis dat Christus "op heel bijzondere wijze onder de eucharistische gedaanten aanwezig is" (Liturgie Constitutie nr. 7,1). Omdat de uitspraak van het Trentse Concilie naar katholiek geloofsbesef evenwel overeind blijft, maar ook omdat onze tegenwoordige geloofstaal niet meer vertrouwd is met het Trentse begrip "transsubstantiatie" heeft Paulus VI in 1965 de bedoeling daarvan nog eens uiteengezet in het licht ook van de voorafgaande traditie. Om het te "Dinglich" verstaan van "substantia" te mijden sprak hij niet slechts over "werkelijke tegenwoordigheid" van de Heer onder de gedaanten van brood en wijn, maar ook van diens "Persoonlijke tegenwoordigheid".
Tenslotte situeerde hij, evenals het Vaticaanse Concilie, de eucharistische presentie in de context van de andere vormen van Christus' verblijf onder ons.(Encycl. Mysterium Fidei, nrs 35 e.v.).
Paus Joannes Paulus II wijdde vervolgens in 2003 een encycliek aan "De Kerk levend uit de Eucharistie" om de genadevolle en werkzame aanwezigheid van Christus in zijn Kerk, zijn woord en sacrament weer in hun wezenlijke samenhang te zien (Uitg. RKKERK.NL jrg. 31, nr. 4).
6. De levende Heer blijvend in ons midden
Het begin van de christelijke samenkomsten gaat terug op de Geestesuitstorting van ons eerste Pinksteren, de vijftigste en voltooiende dag van Pasen. Onze vieringen zijn geboren uit Jezus' Pasen, dat aanving met zijn Afscheidsmaal, overging in zijn kruisoffer, door de Vader aanvaard werd in zijn verrijzenis, geopenbaard werd aan de zijnen in de Paasontmoetingen en gemanifesteerd als gave aan ons door de indaling van de Heilige Geest. Vaticanum II karakteriseert dan ook de katholieke liturgie als de viering van het Paasmysterie "door de kracht van de Heilige Geest" (Liturgie Constitutie nr 6 in fine). Dit laatste werd door de Heer zelf in het vooruitzicht gesteld, toen Hij tijdens die Laatste Maaltijd even realistisch over zijn aanstaand heengaan sprak als over de komst van de Heilige Geest om "bij" en "in" de leerlingen te verblijven, om Jezus' eens gesproken woorden te "herspreken" als levende woorden en de leerlingen "tot de volle waarheid" te leiden, die Jezus zelf is (Jo. 14,16-19; 26-26; 15,26; 16,12-15). Paulus licht dit toe door de verheerlijkte Christus te beschrijven als "levendmakende Geest" en retorisch uit te roepen "De Heer is de Geest" (2 Kor. 3,17).
Vertrouwend op Jezus' beloften tijdens het Laatste Avondmaal, kan het Concilie ons zeggen, dat "Christus altijd bij zijn Kerk aanwezig is, vooral in de liturgische handelingen". Deze handelingen worden in een opmerkelijk drietal nader gespecificeerd, telkens ingeleid met het even opmerkelijke "Persoonlijk is Hij aanwezig".
"Persoonlijk is Hij aanwezig in het Misoffer, zowel in de persoon van de bedienaar als heel bijzonder onder de eucharistische gedaanten.
Persoonlijk is Hij aanwezig in zijn woord, want Hijzelf spreekt, wanneer de heilige Schriften in de Kerk gelezen worden.
Persoonlijk is Hij tenslotte aanwezig, wanneer de Kerk bidt en zingt, Hijzelf die beloofd heeft: 'Waar twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden"' (Mt. 18,20)" (Liturgie Constitutie nr 7,1).
Bij elk van deze drie wijzen van presentie een woord ter toelichting.
Hij is present zoals bij de Paasontmoetingen en toont zijn wonden en daarmee zichzelf met het "Lichaam dat overgeleverd wordt" en het "Bloed dat vergoten wordt", zoals geïnitieerd tijdens zijn Afscheidsmaal. Van die afscheidsrite heeft Hij gezegd: "Blijft dit doen tot gedachtenis aan Mij", niet als een mini-passiespel maar als blijvende "verkondiging van de dood des Heren totdat Hij wederkomt" (l Kor 11,26). Zo kunnen de gelovigen van alle tijden en plaatsen reëel deel krijgen aan het "eens en voor altijd" volbrachte Offer van onze Verlosser (Heb 9,28 enz.).
- Christus' aanwezigheid in Schriftlezing en verkondiging. De "bediening van het woord" is niet alleen afgestemd op "informatie" inzake het verleden maar ook en vooral op "communicatie" met de luisteraars van nu. In de katholieke traditie zal nooit een Evangelie-lezing ontbreken, waarbij de kerkgangers staande luisteren en op het einde reageren met de acclamatie: "Lof zij U, Christus". Het evangelieboek wordt na de voorlezing gekust en bij plechtiger vieringen omhooggeheven binnengedragen, begeleid door kaarsdragers en voor de lezing bewierookt, terwijl paus en bisschoppen met het evangelieboek de zegen kunnen geven.
- In het gemeenschappelijk bidden en zingen manifesteert zich tenslotte de aanwezigheid van Christus, die zich als Hoofd van zijn kerkelijke Lichaam mét de zijnen als "één van hart en uit één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus verheerlijkt" (zie Rom 15,5-6).
De aanwezigheid van de Heer in de eucharistische viering voltrekt zich derhalve op onderscheiden, elkaar aanvullende wijzen. Dat in onze katholieke beleving zijn aanwezigheid onder de gedaanten van brood en wijn zo centraal staat vloeit deels voort uit het accent in onze belijdenis op de waarachtige "Incarnatie" of "Vleeswording" van Gods Zoon (zie Joh 1,14) en deels uit zijn woorden: "Het brood dat Ik geven zal, is mijn vlees ten bate van het leven der wereld", gevolgd door zijn Paasbelofte voor ons: "Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag" (Joh 6,51-54).
Deze concentratie op de presentie van Christus concurreert echter niet met het besef, dat het Christus-mysterie zich onder ons voltrekt "in kracht van de Heilige Geest" (Rom 15,19). Hierover nog een besluitend woord.
7. "In de eenheid van de Heilige Geest"
Over brood en wijn, die voor de Eucharistie zijn aangebracht, strekt de priester de handen uit, terwijl hij aan de Vader vraagt: "Heilig deze gaven met de dauw van uw Heilige Geest, opdat zij voor ons worden tot Lichaam en Bloed van Jezus Christus onze Heer". En na de instellings- of Avondmaalswoorden bidt hij een tweede maal om de Heilige Geest, nu om diens komst in de communicanten: "Zo delen wij in het Lichaam en Bloed van Christus en wij smeken dat wij door de Heilige Geest worden vergaderd tot één enige kudde".
Van ouds worden de liturgische gebeden, die altijd tot de Vader gericht worden, besloten met de formule: "Door Jezus Christus, uw Zoon en onze Heer, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest tot in de eeuwen der eeuwen". De Heilige Geest, die de eenheid tussen de Vader en de Zoon vertolkt, schept ook de eenheid van de gelovigen met Christus. Deze eenheid wordt ook ritueel uitgedrukt, wanneer op het einde van het eucharistisch hooggebed de voorganger de geconsacreerde Gaven omhoog heft en bidt: "Door Hem, met Hem en in Hem geworde U, heilige Vader, in de eenheid van de Heilige Geest alle eer en glorie in de eeuwen der eeuwen", Waar de gemeenschap met haar "Amen" instemt. Alvorens te communiceren wensen de deelnemers elkaar "De vrede van Christus", waarop ieder antwoordt "En met uw geest" aldus herinnerend dat ieder sinds het Doopsel een met de Heilige Geest bezielde mens mag zijn. En de werkzame aanwezigheid van de Heilige Geest is het toch die ons kinderen Gods doet zijn en "Abba, Vader" laat zeggen (Rom. 8, 15-16). De eucharistische communie onderhoudt en bevordert dit goddelijk leven in ons. De aanwezigheid van de Heer onder de gedaanten van brood en wijn is geen laatste doel, maar zij heeft de uitnodigende gestalte van voedsel. Zoals de Heer zelf zei: "Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem; zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef krachtens de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven krachtens Mij" (Jo. 6,57). Dit is leven krachtens de Geest, die wij in ons Credo belijden als "Heer en Verwekker van leven". Vandaar dat Paulus zowel van Christus als van de Heilige Geest kon zeggen dat Hij "in de harten van de gelovigen" woont (Ef 3,17; Rom 8,9-10).
-----------------------------------------------------------------
Deze tekst is gepubliceerd op website StuCom,
http://home.hetnet.nl/~stucom of via www.kcv-net.nl/stucom als document 0111.Teksten op StuCom over Eucharistie en Avondmaal zijn de documenten:
0109 Met brood en wijn gebeurt wel iets - Wim Houtman. Artikel in ND over 9e dialoogbijeenkomst pinksterchristenen - rooms-katholieken, 28-11-03
0111 Ontmoeting met Christus in Eucharistie en Avondmaal bisschop Joseph Lescrauwaet, msc - Inleiding tijdens de 9e dialoogbijeenkomst pinksterchristenen - rooms-katholieken, 28-11-03
0112 Pinkstergemeenten en avondmaalsbeleving - drs. H.H. Zegwaart Inleiding tijdens de 9e dialoogbijeenkomst pinksterchristenen - rooms-katholieken, 28-11-03
0106 Encycliek Ecclesia de Eucharistia, paus Johannes Paulus II, 2003
0086uk en 0086 The Lambs Supper / Het Avondmaal van het Lam - dr. Scott Hahn, professor Theologie en Schrift, Steubenvile USA
0075 Hoofdstuk Avondmaal - Eucharistie in De Bijbel in het licht van de oude kerkvaders - drs. Martie Dieperink
0074 Eucharistie vieren met visie - Jan van Beeck ofm en Kees Slijkerman
Voor een overzicht van teksten uit de dialoog tussen pinksterchristenen en rooms-katholieken: zie document 9003 en/of 0093.
K.S./21-12-03