DE BIJZONDERE LEERSTOEL AAN DE VU

Siebren Miedema

In dit artikel:

- Wat is deze leerstoel?

- Terugblik op de periode met prof. dr. Martien Parmentier

Al heel lang bestaat er de mogelijkheid om aan de Nederlandse universiteiten bijzondere leerstoelen te vestigen. Op zulke leerstoelen worden hoogleraren benoemd die niet op de loonlijst staan van de betreffende universiteit, maar aangesteld en betaald worden door (of een vergoeding ontvangen van) het bestuur van een stichting, vereniging of instelling. Soms slaagt ook een bedrijf er in om zo’n leerstoel te vestigen. Aan het terrein waarop de bijzonder hoogleraar werkzaam zal zijn, wordt door de universiteit zelf niet of in onvoldoende mate aandacht geschonken, terwijl het College van Bestuur en ook de faculteit waar de leerstoel wordt gepositioneerd met de initiatiefnemers van mening is dat dit domein wel degelijk van groot belang is. Om te waken voor een wildgroei aan bijzondere leerstoelen, stellen de universiteiten ook strenge eisen aan de kandidaten die benoemd worden. Daarom moet de voordracht voor advies ook rond gestuurd worden naar de zusterfaculteiten in Nederland. Elke bijzonder leerstoel moet verder een College van Curatoren hebben, dat ten minste bestaat uit drie personen die of hoogleraar zijn maar ten minste de doctorstitel dragen, en waarvan één lid hoogleraar is in de faculteit waar de bijzonder hoogleraar zal worden benoemd. De curatoren moeten elk jaar op basis van het jaarverslag van de bijzondere hoogleraar een evaluatie geven van zijn werkzaamheden.

In 1991 is er op deze manier ook een bijzondere leerstoel voor de theologie van de charismatische vernieuwing gevestigd aan de Faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit te Amsterdam door de Charismatische Werkgemeenschap Nederland (CWN) in samenwerking met de Katholieke Charismatische Vernieuwing (KCV).

Waarom meende het bestuur van de leerstoel dat zo’n leerstoel eigenlijk nodig was? Het bestuur constateerde in 1991 dat de charismatische vernieuwing als beweging binnen de traditionele kerken die de gaven (charismata) van de Heilige Geest als uitgangspunt neemt, zich in de periode daarvoor had ontwikkeld tot een brede beweging in de christenheid. Daarnaast had de beweging ook vastere vormen aangenomen; de beweging had zich, kortom, geïnstitutionaliseerd. Die situatie maakte het, volgens het bestuur, noodzakelijk dat er ook verdere inhoudelijk-theologisch verdieping zou plaatsvinden op academisch niveau en binnen een universitaire setting. In de theologie werd wel veel aandacht besteed aan de Vader en de Zoon, maar de Heilige Geest kwam er nogal bekaaid van af. Die verdieping zou vooral vorm moeten krijgen door het geven van academisch onderwijs op dit terrein en aan mensen die al een (academisch-)theologische vorming hebben genoten. Op die manier zou de theologie van de charismatische vernieuwing op termijn ook uit kunnen monden in een volbloed charismatische theologie.

Op 8 mei 1992 kon als eerste bijzonder hoogleraar de universitair docent kerkgeschiedenis aan de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht, de oud-katholiek dr. Martien Parmentier benoemd worden. Het ging om een zogenoemde 0,0 aanstelling waarbij Parmentier fulltime in Utrecht in dienst bleef, maar door de KTU in de gelegenheid gesteld werd om het bijzonder hoogleraarschap aan de VU uit te oefenen. Hij aanvaardde officieel zijn ambt op vrijdag 26 februari 1993 met het uitspreken van een rede, de oratie genoemd, die de titel droeg Spiritus donorum, Spiritus ministeriorum. Over de werkingen en de werken van de Heilige Geest en over de mensen die daarin werkzaam zijn (Amsterdam: VU Uitgeverij). Hij maakt daarin duidelijk dat er een verschil is tussen de Geest van gaven en een Geest van bedieningen. De charismaticus en de ambtsdrager zijn niet gelijk, maar wel, omdat het één Geest is, op elkaar betrokken. De charismata, maar niet alle tegelijk, zijn voor iedereen. Het ambt is een opgave, en juist niet voor iedereen weggelegd. Daarom moeten de charismata theologisch en praktisch losgemaakt worden van de ambten en geherdemocratiseerd worden.

Op de vraag welke gaven anno 1993 vooral nodig zijn, schrijft Parmentier: "Spontaan zou ik zeggen, dat de gave die wij vooral behoeven, de gave van genezing is. De dienst der genezing, die zich erop richt mensen te verzoenen met God, met elkaar en zichzelf en hen te genezen van hun geestelijk, psychisch en lichamelijk lijden…" (p. 28). Parmentier heeft tot mei 2000, toen hij aan de Universiteit van Bern werd benoemd tot hoogleraar systematische theologie, de bijzondere leerstoel bezet. In die acht jaar heeft hij inderdaad – vaak ook samen met anderen - zeer veel aandacht geschonken aan verschillende aspecten en methoden van genezing. Daarbij ging het zowel om vormen van binnen-christelijke genezing (doordrenkend gebed), maar ook om niet-christelijke genezing (Reiki) en paranormale genezing (zo is er uitgebreid studie gemaakt en kennis genomen van het werk van bijvoorbeeld Jomanda). En in Heil maakt heel. De bediening tot genezing (1997) maakt Parmentier nog eens duidelijk dat het bij de dienst der genezing niet om een therapie gaat, maar om een opdracht van de christelijke gemeenschap. In een reeks van bijdragen, onder andere over rusten of vallen in de Geest, heeft hij ook zijn kerkhistorische expertise benut en nog eens duidelijk gemaakt, zoals hij in zijn oratie al schreef, dat "alle serieuze kerkvaders en oudkerkelijke schrijvers charismatische theologen (zijn), omdat zij Gods genade die zich manifesteert door het werk van de Heilige Geest, centraal stellen" (p. 5).

Tussen 1992 en 2000 heeft de bijzonder hoogleraar – vaak samen met enkele gastdocenten uit de faculteit of van buiten - elk jaar aan de Vrije Universiteit een serie colleges verzorgd waarbij onderwerpen uit de theologie van de charismatische vernieuwing centraal stonden. Aan zulk onderwijs kunnen gevorderde studenten theologie meedoen, maar ook reeds afgestudeerde theologen, bijvoorbeeld predikanten die hun kennis van deze specifieke theologie willen uitbreiden of op niveau willen brengen. Zo ging het in 1999 in die colleges over het thema ‘wonderen’. Daarbij kwam natuurlijk de vraag ter sprake: ‘Handelt God ook door middel van wonderen?’. Verder ging het over wat theoretisch gezien een wonder mag heten, en over de plaats van wonderen en tekenen in het Nieuwe Testament. De hoogleraar redigeerde daarnaast ook een wetenschappelijk tijdschrift voor charismatisch geïnspireerde theologie, het zogenaamde Bulletin voor Charismatische Theologie dat twee keer per jaar rond de conventies verschijnt, en dan altijd op de boekentafel klaar ligt voor de abonnees. Hij hield zeer specialistische lezingen op wetenschappelijke congressen maar ook meer algemene voordrachten in het land, schreef in kranten en tijdschriften, en werd geïnterviewd door de schrijvende pers, voor radio en televisie.

Hoewel dat niet helemaal duidelijk was – zelfs niet voor het bestuur van de leerstoel – was de leerstoel vanaf mei 2000 gewoon onbezet. Parmentiers aanstelling was na twee perioden niet verlengd, en er was ook geen nieuwe hoogleraar benoemd. Wel werd het onderwijs tijdelijk verzorgd door Rooms-katholieke emeritus hoogleraar dr. Jan van der Veken uit Leuven. In de maand november 2002 gaf de historicus-theoloog dr. Peter Hocken uit Wenen onder auspiciën van de leerstoel een serie gastcolleges.

Maar sinds 1 januari 2003 is de bijzondere leerstoel voor de theologie van de charismatische vernieuwing weer herbezet. De tweede bijzonder hoogleraar op deze stoel is geen onbekende in charismatisch Nederland. Het is de gereformeerde dr. Kees van der Kooi uit Driebergen, die als universitair docent dogmatiek al binnen de Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit werkzaam is. Hij zal het hoogleraarschap ook in samenhang met die functie vervullen. Van der Kooi geldt als een expert op het terrein van het Calvijn- en Barthonderzoek, en publiceerde daar enkele baanbrekende Nederlandstalige en Duitstalige studies over. Van zijn vele publicaties noem ik hier alleen even het boek Heil en verlangen. Centrale thema’s in het geding tussen christelijk geloof en nieuwe-tijdsdenken (1995).

Welke richting de nieuwe hoogleraar in zal slaan moet natuurlijk nog duidelijk worden. Een ding is wel duidelijk, met zijn benoeming zal de systematische doordenking van de theologie van de charismatische vernieuwing in de richting van een charismatische theologie, waar Parmentier acht jaar lang zijn beste krachten aan heeft gegeven, een nieuwe impuls krijgen.Verwacht mag worden dat Van der Kooi een eerste tipje van de sluier op zal lichten op 19 september aanstaande. Op die dag zal hij om 15.45 uur zijn oratie uitspreken in de Aula van de Vrije Universiteit. Het zal een feestelijke dag worden. Te meer daar voorafgaand aan die rede het 30-jarige jubileum van CWN/KCV gevierd zal worden met een congres dat als thema zal hebben "Onderscheiden wat van God komt".

Bij zijn aantreden als bijzonder hoogleraar werd Martien Parmentier door een Leidse professor tot ‘hoogleraar Heilige Geest’ gedoopt. Martien vond dat toentertijd veel te pretentieus, maar moest wel erkennen dat het de meeste mensen meer zegt dan ‘charismatische vernieuwing’. We kunnen dus concluderen dat we weer een nieuwe ‘hoogleraar Heilige Geest’ hebben. We wensen Kees van der Kooi veel inspiratie toe in zijn nieuwe functie!

De auteur van dit artikel, Siebren Miedema, is hoogleraar Godsdienstpedagogiek binnen de Faculteit der Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit en lid van het College van Curatoren van de bijzondere leerstoel voor de theologie van charismatische vernieuwing.

Dit artikel stond in Nieuw Vuur, januari 2003, het blad van de Charismatische Werkgemeenschap Nederland.