StuCom0048

MAGIE EN DEMONOLOGIE

De rooms-katholieke bisschoppenconferentie van Toscana

-onofficiële Nederlandse vertaling-

 

Dit is een van de weinige officiële rooms-katholieke kerkelijke publicaties over demonen en magie. Deze onofficiële vertaling is gemaakt vanuit de Franse vertaling van dit oorspronkelijk in het Italiaans op 15 april 1994 gepubliceerde document Il Regno Documente van de bisschoppenconferentie van Toscana met de bisdommen Florence, Piza en Sienna, die achttien kerkelijke districten omvat.

Deze tekst staat voorlopig ongecorrigeerd op deze website. Mocht u dingen tegekomen die op een typfout of een vertaalfout lijken te berusten, geeft u dat dan door aan de webmaster van StuCom. Waarschijnlijk volstaat echter deze vertaling, gemaakt door een leraar Frans.

 

INHOUD

Inleiding

1. Wie die dingen doet is voor de Heer een gruwel

2. De huidige verspreidingen van de magie

3. De gronden van het Verschijnsel

4. Ernst van het verschijnsel

5. De zin van deze nota

I. De Magie en haar vormen

6. Objectief onderscheid tussen religie en magie

7. Mogelijkheden van invloed van de magische gedachten op het religieuze gedrag

8. 'Witte' en 'zwarte' magie.

9. Waarzeggerij en spiritisme

II. Leerstellig oordeel van de Kerk

10. Ik ben de Heer, uw God

11. De onverenigbaarheid van magie en geloof.

12. De magie als moreel onwettige handeling

III. Hekserij, duivelse bezetenheid en tussenkomsten van de Kerk

13. De hekserij en haar onaanvaardbaar karakter.

14. Het handelen van Satan en de Bezetenheid.

15. De vrijheid van de Christen en de overwinning van Christus

16. Onderscheiding en niveaus van de tussenkomst van de Kerk

17. Het uitdrijven van de duivel

18. De zegeningen.

IV. Conclusie: De noodzaak van een nieuwe Evangelisatie

19. Magie en nieuwe Evangelisatie

20 Nieuwe evangelisatie en demonologie.

21. Pastorale werkers en nieuwe evangelisatie

22. Het absolute en onvervangbare Heer-zijn van Christus

 

De kerk in de wereld

Magie en Demologie

Pastorale Brief van de Conferentie van de Bisschoppen van Toscana.

Als jullie zult binnen gegaan zijn in het land, dat Jahweh, jullie God, je geeft, zullen jullie niet moeten kleren dezelfde afdwalingen te begaan als die volken daar. Men moet bij jullie niemand vinden, die zijn zoon of dochter door het vuur doet gaan, die waarzegging, bezweringen, mantrek of magie bedrijft, niemand die betoveringen gebruikt, die spoken en waarzeggers raadpleegt die de doden aanroept. Want eenieder die deze dingen doet voor Jahweh, je God, een gruwel (Deut, 18, 9-12).

1. Wie die dingen doet is voor de Heer een gruwel

Deze bijbelse waarschuwing is vandaag actueler dan ooit. In de hoedanigheid van bisschoppen van Toscana voelen wij plicht om onze gelovigen met duidelijkheid hieraan te herinneren. In feite zijn wij getuigen van een indrukwekkende terugkeer naar magische praktijken.

Het verschijnsel is op weg om greep te krijgen op het collectieve en persoonlijke leven van duizenden individuen, de gelovigen zelf hierbij inbegrepen.

Volgens de meest recente gegevens zouden er in Italië twaalf miljoen personen zijn, die zich met magie bezig houden. Het verschijnsel baart zorg als een aanduiding van een ernstige toestand van existentiële verwarring vanwege vooronderstellingen in het denken en het praktische gedrag dat voorondersteld wordt.

2. De huidige verspreidingen van de magie

De van oorsprong agrarische en vóór-industriële magie, die in de geschiedenis van onze volkeren geworteld is, wordt vandaag de dag bedolven onder vormen van waarzeggerij, die zich bekleden met tweeslachtigheden in de culten, met wilde psychologie en met exoterische verwijzingen. Magiërs en grappenmakers, valse profeten en zogenaamde verlichte mensen bezweren volgelingen, troggelen hun geld af, terwijl ze de pretentie hebben dat zij openbaringen, geheime waarheden van levensopvatting kunnen onthullen die van verbluffende armzaligheid zijn en - wat nog erger is - die afwijken van de waarheden van het geloof. De aanhangers van de magie, die zich de macht toe-eigenen om liefdesproblemen op te lossen, om gezondheid en rijkdom te brengen of die pretenderen om het boze oog of het lot op te heffen zijn individuen, die zichzelf in de publiciteit brengen door betaalde reclame opnames in de kranten, door het tentoonspreiden van universitaire getuigschriften en die voor publiciteit zorgen op de schermen van de tv. Het is werkelijk niet overdreven om te spreken van een industrie van de magie.

3. De gronden van het Verschijnsel

Hoe kan men verklaren dat men in een tijdperk, dat door een zo rijke ontwikkeling van wetenschappelijk en rationeel denken een even grote verspreiding van magisch occulte activiteiten constateert? De uitbreiding van het verschijnsel, tenminste in algemene bewoordingen, kan worden verbonden met existentiële vragen naar allesomvattende opvattingen in het leven, in staat om het mysterie dat de mens omgeeft inzichtelijk te maken, zoals de vraag naar bevrijding van pijn, angst voor de dood, met het zoeken naar garanties die het mogelijk maken om situaties van angst en vrees, de onzekerheid van morgen, de behoeften aan referentiepunten speciaal na de val van de mythen van de vooruitgang en ('t verloren gaan) de ineenstorting van volkse en burgerlijke ideologieën. Er zijn wezenlijke vragen en dramatische toestanden die zekere personen er toe brengen om het kunstmodel te kiezen van het zich te richten tot structuren of personen, die zich presenteren onder het verschijnsel bovennatuurlijk te zijn waarbij men van hen de oplossing verwacht op vragen en moeilijkheden van het huidige moment. Het is evenzeer in die richting dat het uitgebreid onderzoek gaat naar buitengewone en wonderbaarlijke feiten die men zelfs in christelijke milieus vindt; een onderzoek dat soms een beroep doet op een vals mysticisme of op verschijnselen van privé-openbaringen en soms zelfs uitloopt op het zich richten tot demonologische verwijzingen zonder enige redenen tot verificatie en buiten een authentieke rijpheid van het geloof. Onder de oorzaken van de verspreiding van de magie moet men inderdaad rekening houden met een ernstig tekort aan kennis van het Evangelie, die aan gelovigen niet toestaat een kritische houding aan te nemen tegenover voorstellingen die slechts een surrogaat van de echte religieuze zin en een trieste mystificatie van de authentieke inhoud van het geloof vertegenwoordigen.

4. Ernst van het verschijnsel

Overigens biedt het verschijnsel van de magie zich onder opmerkelijk verschillende aspecten en complexen aan. In algemene vormen loopt dat van bijgeloof tot magische praktijken op diverse niveaus zoals van waarzeggen tot spiritisme en zelfs tot satanische groepen en sekten, die bijeenkomen en zwarte missen organiseren, uit - zoals kardinaal J. Ratzinger terecht heeft opgemerkt - de atheïstische cultuur van het moderne westen leeft nog dankzij de vrijheid van vrees voor demonen die door het christendom is gebracht. Maar als dit verlossend licht in Christus moet doven, dan zal de wereld ondanks haar wijsheid en technologie vervallen tot terreur en wanhoop. Er zijn al tekenen van terugkeer van duistere krachten, terwijl in de geseculariseerde wereld de satanische culturen vermeerderen.

5. De zin van deze nota

Als bisschoppen aan wie de verantwoordelijkheid van de kerken en in het bijzonder in Toscana is toevertrouwd voelen wij de plicht om in deze materie tussenbeide te komen om onze gelovigen en onze gemeenten waakzaam te doen zijn tegenover de invasie van oriëntatiegedachten en -gedragingen die zelfs de wortels van het geloof en zijn authentieke betekenis ondermijnen. In deze nota houden wij ons bezig met verschijnselen die betrekking op de wetenschap, zoals die van de medici tot aan de psychiatrie, de parapsychologie en zekere wetenschappelijke onderzoekingen van de astrologie of diverse feiten van natuurgenezing of relaties tussen het paranormale en de religie, hebben. Onze bemoeienis is uitsluitend theologisch en pastoraal van aard. Wij analyseren het verschijnsel van de magie en zijn verschillende vormen (eerste deel). Wij herinneren aan het leerstellig oordeel van de kerk (tweede deel). Wij staan stil bij de specifieke problemen van het kwaad en van de duivelse bezetenheid tot interventie van de Kerk (derde deel).De conclusie dringt aan op de noodzaak van een nieuwe evangelisatie met het oog op het voorkomen van de aangegeven verschijnselen en ons op een positieve manier een voorstelling van een volwassen christendom te geven dat in staat is om tot een onderscheid met wijsheid verricht en om met het aangeven van een authentiek evangelie van het heil, van liefdadigheid en van gebed met betrekking tot situaties waarin wordt geleden, te komen. Het plichtsgevoel, dat ten grondslag aan onze interventie ligt, komt voort uit het geloof en de overwinning van de Opgestane Heer op het kwaad en op de Boze. Dit is een overwinning, die de christenen erop richt om hun bestaan te verstaan in termen van nieuw leven in Christus en in termen van Licht en Genade.

I De Magie en haar vormen

6. Objectief onderscheid tussen religie en magie

Het probleem van een definitie van magie is op zichzelf al moeilijk vanwege de gegeven verscheidenheid van de verschijnselen. Toch schijnt er onder geleerden een fundamenteel gegeven te zijn verkregen.

De objectieve onderscheiding, die men op antropologische en culturele gronden moet maken tussen religie en magie.

De onderscheiding vloeit voort uit de verschillende wijzen, waarop de beide (levens)ervaringen betrekking hebben op wat transcendent is.

De godsdienst brengt een direct eerbetoon aan God en Zijn handelen, zodat religieuze ervaringen niet bestaan en niet kunnen bestaan zonder dit eerbetoon.

De magie houdt in: een visie op de wereld die gelooft in hun bestaan van verborgen (occulte) krachten, die invloed uitoefenen op het leven van de mens en waarop hij, die magie bedrijft (of de gebruiker) denkt controle te kunnen uitoefenen door middel van praktische rituelen, die in staat zijn automatisch effecten te leveren; de toevlucht tot de godsdienst, als deze zou bestaan, is puur functioneel, ondergeschikt aan die krachten en aan de gewenste effecten.

In feite laat de magie geen enkele superieure macht toe dan zichzelf; ze beweert dat men greep kan krijgen op de geesten zelf of op de demonen, die opgeroepen worden om zich te manifesteren en te volbrengen wat men vraagt.

Vandaag de dag nog denkt degene die zijn toevlucht tot de magie neemt, er niet aan om zich eerst tot God te richten - tot de persoonlijke God van het geloof en tot Zijn Voorzienigheid met betrekking tot de wereld - maar hij denkt eerder aan occulte onpersoonlijke, bovenmenselijke en bovenwereldse krachten, die het leven van kosmos en mens beheersen. Hij denkt dat hij zich moet verdedigen tegen deze krachten, daarbij zijn toevlucht nemend tot gebaren om ze te bezweren en tot amuletten, waarvan hij onderstelt dat hij enig profijt kan trekken door bezweringsformules, toverdranken of handelingen, die betrekking hebben op sterren, op de schepping of op het menselijk leven.

In deze context komt het werkingskarakter van de magische handeling, die, eenmaal in actie gezet volgens de vereiste modaliteiten geen enkele mogelijkheid tot mislukking toestaat. Dat doet zich voor onder verschillende vormen.

Er bestaat de gelijkenis - magie volgens welke het gelijke het gelijke voortbrengt zoals water gieten op de grond zal regen brengen of de ogen van de pop doorboren zal de persoon, die ze voorstelt, blind maken of doen sterven.

Dan is er nog de aanrakings-magie volgens welke, wat aangrenzend is, inwerkt op het aangrenzende of een deel van het geheel, zo zelfs dat het voldoende is twee werkelijkheden, bezield of onbezield, met elkaar in contact te brengen, opdat een welwillende of kwaadwillende de kracht in de één op de ander overgebracht wordt, dus: IJzer aanraken of zout gooien zal de negatieve invloeden of de lotgevallen ongedaan maken vanwege speciale deugden die in die elementen zijn opgesloten. Tenslotte is er een bezwerings-magie, die een bijzondere kracht verleent aan formules of symbolische handelingen, waarvan men meent, dat ze in staat zijn de opgeroepen effecten, te verschaffen.

Onder welke vorm zij zich dan ook voordoet, vertegenwoordigt die magie een verschijnsel, dat objectief gezien, niets te maken heeft met de authentieke zin van de religie en de verering van God.

Integendeel, zij is Zijn vijand en tegenspeelster. Terecht beschouwt de huidige wetenschappelijke rede (of eenvoudig gezegd de elementaire rede) de magie als een vorm van irrationaliteit, hetzij met betrekking tot prelogische opvattingen of tot middelen die zij in werking stelt of dat doeleinden die zij nastreeft.

Er bestaan bij geleerden verschillende meningen over de oorsprong van de magie. Sommigen zien de bron in zelf-suggestie of in een dwangmatige ziekte van het individu of van de maatschappij.

Anderen leggen het uit als een reactie van verdediging tegen - of een misvorming van de idee van de Goddelijke Voorzienigheid.

Aan de andere kant zien sommigen in de magie de uitdrukking van een machtswil van de mens die gericht is op de verwezenlijking van zijn oerdroom: als God zijn.

In feite openbaart zich welke uitleg men ook kiest, door het magische geloof een soort nieuwe uitgave van die verleiding van den beginne, die de wortel van de eerste zonde is geweest die in het hart van de mens aanwezig is als een geniepige neiging en suggestie van de verleider.

7. Mogelijkheden van invloed van de magische gedachten op het religieuze gedrag

Men moet aan de andere kant waarnemen, dat als religie en magie objectief twee verschijnselen voorstellen, ze soms subjectief kunnen samenkomen onder bepaalde aspecten en dit kan zich voordoen in het leven zelf van christenen.

De magische gedachte wordt gekarakteriseerd door twee wezenlijke houdingen t.w. het gevoel van verlangen om iets te bereiken, dat men niet bezit of het gevoel van angst, dat leidt tot de gedachte, dat men duistere machten ten dienste kan maken van zichzelf en de duidelijke scheiding tussen de rite en het leven.

Om aan deze eisen te kunnen voldoen, stelt de magie zich baserend op het geloof in mysterieuze krachten, die in staat zijn door te dringen in eenvoudige natuurlijke oorzaken, rituelen in werking, waaraan ze een directe werking toedacht, onafhankelijk van God en van Zijn Handelen om het verwachte of gewenste effect te bereiken.

Het werkingskarakter van de rituelen heeft, in de waarneming van het subject, geen enkele betrekking tot zijn ethische houding en zijn existentiële opvattingen.

In feite bevat de magie vanwege haar fundamentele structuur, van zichzelf geen enkele band met morele keuzes van de persoon en met zijn plichten. Een individu kan een afkeurenswaardig gedrag hebben of leven in verkeerde situaties van egoïsme en haat maar niets van dat alles, in principe tenminste, zal een belemmering kunnen zijn, omdat het magisch ritueel, op de goede wijze in acht genomen of onvermoeibaar herhaald de effecten verschaft, die daaraan zijn toegedacht.

Het is duidelijk dat de authentieke betekenis van de religie en vooral het christelijk begrip van de liturgie niets te maken hebben met de elementen van de magische gedachte.

Ondanks dat kan men subjectief gezien overstijgende gedachten vormen en zelfs botsingen veroorzaken. Juist, omdat de oorsprong van de magie zich niet bevindt in de rede, maar in het gevoel, kan men bij de gelovige ook een ontleding van hetzelfde type tegenkomen. Door de rede is hij er zich van bewust christelijke daden te stellen, waarin hij weet dat God en Zijn Genade aanwezig zijn, maar op het niveau van het gevoel dat in hem werkt is er misschien ook een typisch magische houding, alleen verbonden met de wens om iets te bereiken of te ontsnappen aan een onpersoonlijke kracht, waar hij bang voor is.

Analoge overwegingen gelden ook voor het begrip van het sacramentele gebaar, als dit begrepen wordt als zelf werkzaam en zaak apart buiten een concrete opvatting over God en over het sacrament zelf of als het gescheiden wordt van geloofsgesteldheden en van het antwoord op het leven, dat vereist wordt.

De sacramentele rite waarin de Genade van Christus werkzaam is, vereist de persoonlijke betrokkenheid van de gelovige en het overéénbrengen van het leven met wat men verkondigt door de voltrekking van de viering, die men ontvangt als een Gave van God.

Wij willen onze gelovigen in bescherming nemen tegen deze gevaren en ze uitnodigen tot een blijvende herontdekking van de authentieke zin van de rite van de kerk met betrekking tot een ware rijpheid van het geloof en een werkelijke wisselwerking tussen wat men gelooft, wat men viert en hoe men het beleeft.

Er is inderdaad een onafscheidelijke betrekking tussen het geloof, de eredienst en de christelijke existentie.

Het doel van deze nota is echter niet om allereerst het gevaar te onderzoeken van een wisselwerking tussen de magische opvatting en het gedrag van de christenen, maar veeleer om het verschijnsel van de magie op zich en onder zijn verschillende vormen aan te duiden. Tevens moet men nooit vergeten welke weerklank dit kan hebben op het leven en de liturgische praktijk van de gelovigen.

8. 'Witte' en 'zwarte' magie.

Men onderscheidt traditioneel witte en zwart magie. Deze onderscheiding heeft zin, speciaal met betrekking tot het verschillende niveau van morele verantwoordelijkheid, waarnaar zij verwijst.

De uitdrukking witte magie kan worden betrokken op twee zeer verschillende praktijken. Men kan daaronder verstaan de kunst van het verrichten van wonderen door natuurlijke middelen. In deze betekenis is ze gelijkwaardig aan goochelspelletjes of verschijnselen van illusionisme.

Het is duidelijk, dat zo'n kunst, mits men geen gebruik maakt van ongeoorloofde middelen en men geen oneerlijke doeleinden op het oog heeft, op zichzelf onschadelijk en legitiem is.

Het is niet dáárop dat wij zinspelen in deze nota.

Het wordt echter heel anders, als men onder witte magie vormen van betrokkenheid verstaat, die pretenderen gericht te zijn op zij het dan ook het welzijn beogende doelen zoals het herstel van een liefdesrelatie, de genezing van een zieke, de oplossing van economische problemen enz., waarbij men zijn toevlucht neemt tot inadequate middelen zoals talismannen en amuletten, geluksarmbanden en toverdranken, het geloof in verbanden, die bestaan tussen het trekken van kaarten en personen of gebeurtenissen ofwel door zijn toevlucht te nemen tot medische praktijken, die op occulte kunsten of op bovenmenselijke machten gebaseerd zijn.

Het is duidelijk, dat in dit geval evenzeer vormen van bijgeloof mee gaan spelen als praktijken van oplichters en bedriegers, die tegengesteld aan de aard van het geloof zelf zijn en dus ongeoorloofd en inacceptabel zijn, als ze al niet even gevaarlijk zijn voor de psycho-physische integriteit zelf en voor het redelijk leven van hen, die er het slachtoffer van zijn.

De zwarte magie is nog ernstiger. Op een directe of indirecte manier doet zij een beroep op duivelse machten of op alle mogelijke wijzen pretendeert zij te handelen onder hun invloed.

In het algemeen gesproken is de zwarte magie uit op kwaadaardige doelen zoals het veroorzaken van ziekte, ongevallen, de dood of het beïnvloeden van de loop der gebeurtenissen in het eigen belang, speciaal om er persoonlijke voordelen uit te halen zoals eerbetoon, rijkdom of iets dergelijks.

Men noemt het zwarte magie vanwege de methodes waartoe men zijn toevlucht neemt en de doeleinden, die men nastreeft.

Deze vorm van magie is een echte uitdrukking van anti-cultus die beoogt dat haar volgelingen dienaars van Satan worden.

Zij omvat al die esoterische riten op satanische grondslag, die hun hoogtepunt van overmoed (hoogmoed) vinden in wat men zwarte missen noemt. In feite kan zo'n vorm van magie niet verklaard worden zonder een invloed van de vader der Leugen (Joh. 8:44) die zoals de schrift leert op alle mogelijke manieren probeert om de mens van de waarheid af te leiden en hem te leiden tot dwaling en tot het kwaad (1P.5,8) ondanks de nederlaag dij hij heeft geleden met de komst van de Zoon van God in deze wereld en de roemrijke overwinning van Zijn opstanding.

9. Waarzeggerij en spiritisme

Aan de magie onder haar beide vormen is de waarzeggerij verbonden. Deze is een praktijk, die in strikte zin een poging vormt om de toekomst te willen voorspellen uitgaande van tekenen, die uit de wereld van de natuur worden gehaald of door zich te bedienen van de interpretatie van voortekens of van verschillende soorten van oorsprong. In een meer uitgebreide zin vertegenwoordigt zij vaak onder de eenvoudigste mensen een mengsel van geloofwaardigheden en ongekunstelde bedoelingen met het oog op het vooraf-kennen, op de hulp van bijzondere middelen of kunsten om maar te kunnen overleven.

Tot waarzeggerij behoren ook de astrologie (beweren dat de vrije toekomst van de mens in de hemellichamen of in de schikkingen van de sterren besloten ligt), de kaartleggerij (zich de toekomst door de kaarten laten voorzeggen), de tarots, de handlezerij (ontcijfering van de lijnen van de hand) en dergelijke vormen. De ergste en ernstigste uitdrukking van waarzeggerij is het raadplegen van doden ofwel spiritisme. Dat wil zeggen het te hulp roepen van de geesten der doden om met hen in contact te komen en de toekomst of een aspect daarvan te ontsluieren.

De spiritistische scéances behoren tot dit genre van magie. In de loop van deze scéances proberen de deelnemers en de mediums (moderne uitgave van oeroude geestenbezweerders) de geesten der overledenen op te roepen (bijvoorbeeld door het zogenaamde vastleggen van stemmen buiten het graf).

In werkelijkheid introduceren zij een vorm van vervreemding met betrekking tot het heden en maken zij een mystificatie van het geloof in het hiernamaals, in de regel door trucjes.

In feite zijn zij werkzaam als instrumenten van duistere krachten, die zich vaak bedienen van destructieve doelen, bestemd om de mens in verwarring te brengen en van God te verwijderen.

In wisselwerking met deze verschillende types van waarzeggerij vinden we esoterische en occulte groepen, die van oorsprong zeer oud zijn of kort geleden zijn ontstaan (van theosofie tot antroposofie tot New Age), die pretenderen een deur te openen, waardoor men kan binnentreden in de kennis van verborgen waarheden en bijzondere geestelijke krachten kan verkrijgen.

Dergelijke groepen brengen een grote verwarring inde geest der mensen te weeg, vooral bij jongeren leiden deze groepen tot buitengewoon discutabel en ernstig gedrag vanuit christelijk oogpunt gezien.

Wij moeten die grote beweging van de vrijmetselarij in herinnering houden, die zowel nieuwe wegen opende alsmede magisch is. Dit gaat tenminste op bij bepaalde groepen daarvan en in vormen, die daaruit voortvloeien.

In het grootste deel van die gevallen gaat het om een heruitgave van gnostieke cultussen, die opnieuw de antieke idee van magie als machtswil met het oog op het in werking stellen van verborgen krachten (goede of kwade) voorstellen, die men in de wereld aan het werk acht en dat nog wel ten eigen bate.

Deze groepen dienen zich aan als heilswegen (vandaar hun geheime karakter, de in werking gestelde riten en de toevlucht tot een leider, die begiftigd is met buitengewone machten), waarbij soms de naam van Jezus Christus zelf wordt gebruikt of door zijn toevlucht te nemen tot riten, die sacramenteel zouden zijn.

Het is duidelijk dat men deze groepen en hun praktijken niet kan aanvaarden.

In plaats van het religieuze gevoel, van het zoeken naar God en naar het sacramentele leven, introduceren zij magische praktijken, systemen van denken en leven, die totaal onverenigbaar met de waarheid van het geloof zijn.

Men ontmoet zelfs groepen, waarin misbruiken plaats hebben met een seksueel karakter, met zorgwekkende gevolgen voor de personen die eraan meedoen, hetzij op moreel, hetzij op psychisch niveau.

Wij zullen nooit ophouden met de gelovigen waakzaam te doen zijn tegen het gevaar van deze sekten en hun dwalingen, waarbij wij de uitnodiging van Paulus aan Timotheus herhalen: Er zal een tijd komen waarin men het degelijk onderwijs niet meer zal verdragen; maar, in de geest van hun grillen zullen de mensen een menigte meesters gaan zoeken om hun begeerten te stillen door het aanhoren van iets nieuws (2Tim.4.3) of de oproep van Johannes: Gelooft niet welke geïnspireerde dan ook, maar onderzoekt de ingevingen om te zien of ze van God komen, want vele valse profeten hebben zich over de (hele) wereld verbreid (1Joh.4,1). De integrale kennis van het evangelie en de levende ontmoeting met Christus in de Kerk, Zijn bruid, vertegenwoordigen (bieden) het beste anti-gif tegen deze vormen van nieuw heidendom.

Het is inmiddels nodig dat de gelovigen op een geschikte wijze onder de invloed van het Evangelie komen voor wat betreft de fundamenten van het geloof in de Opgestane Heer, het ontvangen van Zijn Woord en Sacramenten, de authentieke ervaring van het gebed en van het kerkelijk leven.

II Leerstellig oordeel van de Kerk

10. Ik ben de Heer, uw God

In het algemeen heeft de Kerk zich niet zoveel bemoeid met een analytische manier om zich bezig te houden met de details van het verschijnsel Magie; echter is de veroordeling hiervan constant en evenwichtig in overeenstemming met wat de Heilige Schrift leert.

Men kent de uiterste hardheid van het Oude Testament tegen wie magie bedrijft (&& Ex 22,17 en Lev.20,27).

De reden van zoveel strengheid ligt in het feit dat de magie een afwijzing van de enige en ware God is.

Wendt U niet tot de spoken en zoekt de waarzeggers niet op. Zij zullen u bedoezelen. Ik ben de Heer, uw God. (Lev.20,6-7). Vanuit de Bijbel gezien is de magie een daad van afval van de Heer, de enige Redder van zijn volk (&& Deut.13,6) en is gelijk aan een gebaar van opstand tegen God en Zijn Woord (&& 1Sam.15,23). Ik, Ik ben de Heer en buiten Mij is er geen redder. Ik heb Mij geopenbaard. Ik heb gered en tot luisteren gebracht. (Jes.43,11-12).

De profetie als aankondigster van het heil in de Heer is één zaak. Het andere zijn de waarzeggingen van waarzeggers en magiërs, dragers van valsheid en bedrog (&& Jes.27,9,29,8, Is.44,25 en 47,12-15).

Zich overgeven aan de magie is hetzelfde als het zich overgeven aan prostitutie.

Mijn volk raadpleegt zijn stuk hout, het is zijn stok, die hen onderwijst; want een geest van prostitutie brengt hen op een dwaalspoor en zij prostitueren zich door zich van hun God af te keren. (Hosea 4,12, Jes.2,6 en 3,2-3). Het boek der Wijsheid onderstreept ironisch hoezeer de magische riten, in plaats van te redden, leiden tot een nog veel ergere situatie.

De kunstgrepen van de magische kunst blijven machteloos en haar aanspraak op intelligentie is beschamend en verwarrend, want zij, die ze beleven trachten de angsten van de zorgen uit hun ziel uit te bannen, zijn zelf ziek vanwege een belachelijke angst (Sg 17,7-8).

Het Nieuwe Testament bevindt zich op dezelfde lijn als het bij de vraag om geloof in de enige Heer Jezus en de doop in Zijn Naam. De weigering eist van elke magische mentaliteit en gedragingen (cf Handelingen 8,9-13 en 19,18-20).

In feite bestaat er duidelijk tegenstelling tussen de verkondiging van het geloof en de magie (cf Hand.13,6-12 en 16,16-24).

De ware gelovigen worden geroepen om zich te verlaten op de enige profeet, de Heer Jezus, door de Vader zeer beminde Zoon (9 Marc 1,11) en aan de Heilige Schriften die door de Geest aan zijn Kerk zijn gegeven (9.2 Petr.1,16-21).

De toverij, onder welke vorm die zich ook manifesteert, maakt deel uit van de werken die afleiden van de erfenis van het koninkrijk van God (cf Gal.5,20) zodat de openbaring (van Johannes) leugenaars en tovenaars van elk soort uitsluit van het Hemels Jeruzalem (Apok.9,21;18,23;21,8;22,15).

In feite vervangt de magie God door schepselen en vertegenwoordigt ze een herhaling van de duivelse verleiding, waaraan Jezus Zelf zich heeft willen onderwerpen en daarbij echter de overwinning behaalt. De demon zei tegen Hem: Ik zal je al die macht geven en de glorie van die koninkrijken. Als je je voor mij neerbuigt zal jij dat alles hebben. Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: je zult voor de Heer, je God neerbuigen, want Hem alleen zal je aanbidden.(Luc.4;6-8).

11. De onverenigbaarheid van magie en geloof.

Zo luidt de constante les van het christelijk geloof. De Didache, onder de wegen die naar de dood leiden plaatst de magie en de bezweringen reeds naast de afgoderij. Tatianus zet tegen het einde van de tweede eeuw een harde polemiek in tegen astrale fatalisme waarin hij een vorm ziet van een demonische macht over de mensheid.

Hippolytus sluit in zijn Apostolische traditie de magiërs astrologen en waarzeggers uit van de doop.

Tertallianus spreekt zeer strenge woorden, die de magie bedrijven. Men zou zelfs niet over astrologen, tovenaars en kwakzalvers van allerlei slag moeten praten.

Toch heeft kort geleden een astroloog, die verklaart christen te zijn de brutaliteit gehad om zijn vak (beroep) te verdedigen. Het is dus nodig, zelfs in het kort, deze man en zijn gelijken eraan te herinneren dat zij God beledigen door de sterren onder de bescherming van afgoden te plaatsen en door het lot van mensen van hen afhankelijk te maken.

Dat is een oordeel, dat gedeeld wordt door de meerderheid van de Kerkvaders.

Volgens Augustinus is de magie demonisch. Daartegenover is de christelijke religie de overwinning op de macht van de demon en breekt zij volledig met zo' n wereld.

Met het oog op de moeilijkheden, die nieuwe bekeerlingen hebben om de oude magische praktijken los te laten, is de veroordeling zo krachtig en zwaar, dat ze uitloopt op een aan de demon alle magie toeschrijven onder alle vormen, waarbij ze gelijk wordt gesteld aan de duivelse bezetenheid (gelijk gesteld als ze wordt aan).

Zo blijft de positie van de heilige Thomas uiterst evenwichtig.

Talrijke teksten, speciaal en de late middeleeuwen komen tot buitensporige accenten, uitlopend op het ontwikkelen van de idee van hekserij, als een macht, die menselijke wezens, speciaal vrouwen kunnen uitoefenen op anderen na met de demon onderhandeld te hebben over het afstaan van hun ziel in ruil voor bovennatuurlijke krachten, die ze op het leven zouden kunnen uitoefenen.

Een opvatting, die van de 15e tot de 18e eeuw heeft geleid tot de wrede geschiedenis van vervolgingen van tovenaars en magiërs. Deze gebeurtenissen blijven, rekening houdend met de context van de moeilijkheid van een historisch oordeel achteraf, beschamend voor het westerse christendom. We moeten overigen niet vergeten, dat er zelfs in deze omstandigheden dappere, moedige mannen zijn geweest zoals Cornelius Loos en de jezuïet T. von Spes in Duitsland, die zich in naam van het geloof tegen dergelijke uitwassen verzet hebben. In ieder geval moeten de gebeurtenissen, die zich in de loop van deze eeuwen hebben voorgedaan, christenen voorzichtig maken voor het oordelen, dat de magie altijd en onder alle omstandigheden een werking is van de demon. Overigens kan men uit theologisch oogpunt gezien de werkelijkheid van magische praktijken, speciaal die van de zwarte magie, niet redelijkerwijs alleen maar herleiden tot een afwijkend psychisch verschijnsel of tot een eenvoudige zondige handeling van de mens.

Het valt niet uit te sluiten, dat er in die praktijken een handeling of een afhankelijkheid van Satan, de gezworen tegenstander van de Heer Jezus en van zijn Heil, ligt. De duivel, zoals ons de openbaring van Johannes leert tot het einde van de tijd al zijn krachten en zijn wijsheden gebruiken om de gedoopten op een dwaalspooor te brengen en zich te verzetten tegen de volledige verwezenlijking van Gods heilsplan met deze wereld.

Een harde strijd tegen de machten der duisternis - zo bevestigt het tweede Vaticaans Concilie - loopt door de hele geschiedenis van de mensheid; begonnen vanaf de oorsprong zal hij, zoals de Heer ons heeft gezegd, duren tot aan de laatste dag.

De mens, die in deze strijd betrokken is, zal onophoudelijk moeten vechten om zich aan het goede vast te klampen; en slechts tegen de prijs van grote inspanningen zal hij, met Gods Genade, ertoe komen om zijn innerlijke eenheid te verwezenlijken.

12. De magie als moreel onwettige handeling

De christen kan de magie niet accepteren, want hij kan niet gedogen dat hij in valse geloofsovertuigingen God voorbij moet lopen.

Hij kan evenmin accepteren dat hij moet denken, dat zijn leven wordt beheerst door duistere krachten die een speelbal van magische riten zijn of dat zijn toekomst van tevoren al beschreven is in bewegingen van sterren of andere vormen van druk.

God - zegt de Katechismus van de Katholieke Kerk - kan zijn toekomst openbaren aan zijn profeten of aan andere heiligen. Toch bestaat de christelijke houding juist uit een zich in vertrouwen overgeven in de handen van de Voorzienigheid voor wat betreft de toekomst en in het varen van elke ongezonde nieuwsgierigheid op dit punt. De onvoorzichtigheid kan een gebrek aan verantwoordelijkheid te weeg brengen. De zwarte magie betekent heel in het bijzonder een zeer ernstige misstap voor de gelovige. Dat geldt op verschillende wijzen voor waarzeggerij en spiritisme.

Alle vormen van waarzeggerij - verklaart de Katechismus van de Katholieke Kerk - zijn te verwerpen zoals zijn toevlucht nemen tot staten of tot demonen, het oproepen van doden of andere praktijken, waarvan ondersteld wordt dat zij de toekomst ontsluieren.

Het raadplegen van horoscopen, de astrologie, de waarzegging uit de handen, de interpretatie van voorzeggingen en lotgevallen, die verschijnselen van helderziendheid, het toevlucht nemen tot mediums bevatten een wil tot macht over de tijd en de geschiedenis en tenslotte over de mensen en tegelijkertijd een verlangen om zich te verzoenen met verborgen machten.

Ze zijn in tegenspraak met de eer en het respect vermengd met een liefdevol ontzag, dat wij alleen aan God verschuldigd zijn.

Met de erkenning door God geroepen te zijn om zijn eigen leven te leiden als een vrij antwoord op Zijn liefdesplan weigert de gedoopte door de ontvangst van Genade elke vorm van magische praktijken zelfs in de maat waarin zij een afwijking van de geopenbaarde waarheid vormen, waar ze in tegenstelling staan met het geloof in God, de Schepper, en met de exclusieve eredienst, die daarbij behoort, dus ook tegengesteld aan de kennis van Jezus Christus als enige Redder van de mens en van de wereld en aan de gave van zijn Geest en derhalve tegengesteld zijn aan de integriteit van de geloofsbelijdenis en gevaarlijk voor het heil zijn.

Alle praktijken van magie en toverij waardoor men beweert de duistere machten te benutten om ze ten eigen dienste te gebruiken en om een bovennatuurlijke macht over de naaste te verkrijgen - al zou dat zijn om hem de gezondheid te geven - staan zwaar in tegenstelling tot de godsdienstdeugd.

Die praktijken zijn nog meer te veroordelen als ze vergezeld gaan van de bedoeling om een ander kwaad te doen of als ze uitlopen op de tussenkomst van demonen. Het spiritisme bevat vaak praktijken, waarbij het gaat om waarzegging en magie. Ook de Kerk waarschuwt de gelovigen er zich voor te hoeden.

Het toevlucht-nemen tot zogenaamde traditionele geneeswijze wettigt noch het aanroepen van boze machten noch de uitvoering van het geloof daarin.

Het onderzoek naar paranormale verschijnselen of buitengewone machten, zoals het in de toekomst zien, de 'tochten' in het hiernamaals of de productie van fluïdum kan ook verbijsterend zijn voor het juiste menselijk evenwicht en voor het authentieke geloofsleven van de gedoopte. Veel van deze verschijnselen behoren tot het gebied van de parapsychologie en dus tot het domein van de wetenschap, zelfs als hun uitleg moeilijk blijft.

Zij vertegenwoordigen soms een randgebied van het mysterie dat vragen kan voortbrengen over de zin van leven en dood.

Maar in het algemeen worden ze gebruikt voor dubbelzinnige en valse religieuze doelen of zelfs voor een winstgevend doel zoals zich dat in bepaalde gevallen voordoet in ons gebied zelf.

Wij maken onze gelovigen waakzaam, opdat ze niet in soortgelijke vormen van uitbuiting en in de gevaren, die daaraan verbonden zijn, vallen.

De authentieke zin van het geloof heeft geen behoefte aan dergelijke verwijzingen. Discipel van Jezus zijn zoals het Evangelie dat voor ons beschrijft, vraagt een eenvoudige en authentieke ontmoeting met Jezus als Heer en Meester en heeft een afschuw van vormen van onderzoek naar het buitengewone. Geloven in Jezus, zich bekeren tot Zijn Woord en zich inzetten tot navolging, in de gemeenschap met de hele Kerk is het wezenlijke voorbeeld, waarnaar men verwezen wordt, in het zoeken en volgen zoals miljoenen en miljoenen gelovigen vanaf het begin tot nu toe hebben gedaan, zonder zich te laten afleiden door valse opvattingen en nutteloze gedragingen in het onderzoeken van een mirakel.

III. Hekserij, duivelse bezetenheid en tussenkomsten van de Kerk

13. De hekserij en haar onaanvaardbaar karakter.

Een bijzondere vorm van magie, die erop gericht is de naasten te schaden, wordt vertegenwoordigd door wat men hekserij noemt. Thomas van Aquino rekent haar onder doodzonden. Men noemt het platweg het 'boze oog' ('t kwaad wordt veroorzaakt door de blik) of het kwade noodlot ook wel het 'slechte lot' v.e. (iets symbolisch doen met de bedoeling om kwaad of schade toe te wensen).

Het gaat om grove (lompe) en populaire vormen van magie, soms op gang gebracht door onwetendheid of door naïviteit, andere keren met een echte bedoeling om kwaad te doen.

Wie daar een beroep van maakt dankt zijn naam Sortiarius aan een in de Middeleeuwen zeer verbreide praktijk bestaande uit het voorzien en leiden van de bestemming (lot) door zijn hekserijen.

Op zijn beurt is Sortiarius niets anders dan de westerse erfgenaam van magiërs uit het oude Perzië en Assysie. Daar waren ze begonnen met de officiële bestudering van de sterren en waren geëindigd met hun toevlucht te nemen tot duistere methoden met als doel zekerheid te verschaffen met betrekking tot bijzondere wraaknemingen. De opvolgers daarvan zijn verschillende groepen vanaf de vroege Middeleeuwen tot aan moderne tovenaars van het populaire type of aan een meer verheven professioneel aanzien.

De idee is sterk verbreid onder onze mensen 'van het slechte soort' met een uitwerking die ten koste van iemand gaat.

Ze wordt in het algemeen verstaan als een daad van vervloeking, als een gebaar van veroordeling of een verschijnsel van suggestie die in staat zijn om kwaad te berokkenen. Aan degenen tegen wie zij wordt gericht zonder dat men denkt, tenminste op een directe en expliciete manier aan een puur demonische handeling.

Ondanks haar karakter van naïviteit moet deze daad worden beschouwd als onaanvaardbaar, uit christelijk oogpunt gezien, vooral in de mate (in de mate zelf) waarin zij zich voorstelt als tegengesteld aan de religieuze deugd, aan gerechtigheid en liefdadigheid. Men mag niet aanvaarden dat iemand de wens heeft en zich inspant om iemand anders kwaad te doen.

Nog veel erger is het kwaad van degene die de vooropgestelde bedoeling heeft om het object ervan (onbezielde elementen, dieren en vooral personen) aan de macht of tenminste aan de invloed van de demonen te onderwerpen. In dergelijke gevallen openbaart ze voor zover ze wordt uitgevoerd met die specifieke vooronderstelling de vorm van de zwarte magie en vormt zij een ernstige zondige handeling.

Bepaalde gelovigen vragen zich af: "Bestaat het slechte lot wel? Heeft het werkelijke effecten? Kan de demon zich bedienen van slechte personen en dus van gebaren zoals het slechte lot of het boze oog iemand van ons kwaad doen?"

Het antwoord is stellig moeilijk te geven als het gaat om het oordelen over afzonderlijke gevallen, maar kan in praktijken van dit soort een zekere deelname aan boze daden in de demonische wereld niet uitsluiten en omgekeerd niet om die reden heeft de Kerk altijd standvastig de wereld van het kwaad afgewezen en weigert zij nog steeds elke handeling, die in de buurt ervan komt.

14. Het handelen van Satan en de Bezetenheid.

De mogelijkheid dat iemand onderworpen is aan boze machten is een gegeven, waarvan op verschillende wijze getuigd wordt in de ervaring en het geloofsbewustzijn van de Kerk. Men moet eraan denken dat Satan in staat is tussen beide te komen in het leven van een mens op dubbel niveau t.w. door een gewone actie door de mens te verleiden om kwaad te doen (Jezus heeft zelf geaccepteerd te worden verleid) en dat gaat alle gelovigen aan. Verder door een buitengewoon handelen, dat in bepaalde gevallen door God wordt toegestaan. Om redenen, die Hij alleen kent. Dit tweede niveau van actie manifesteert zich onder verschillende vormen:

- zoals fysieke of externe stoornissen zoals men kan constateren in bepaalde verschijnselen, die zich in het leven van heiligen hebben voorgedaan of plaatselijke schaden, veroorzaakt aan huizen, objecten of dieren

- of zoals persoonlijke obsessies, die (de mens) in een staat (toestand) van neerslachtigheid, van wanhoop of van zelfmoordneiging storten

- of als duivelse plagerijen, die overeenkomen met stoornissen en ziektes, die ertoe leiden dat men zijn bewustzijn (verstand) verliest zodat men daden verricht of woorden van haat tegen God uitspreekt, Jezus, Zijn Evangelie, Maria en de Heiligen uitspreekt.

- als een duivelse bezetenheid, d.w.z.: als het in bezit nemen van het lichaam van een individu door de demon, die hem laat spreken of handelen, zoals die demon wil, zonder dat het slachtoffer weerstand kan bieden; dat is duidelijk de ernstigste toestand.

Het Evangelie spreekt van de mogelijkheid van een duivelse aanwezigheid in de mens; de persoon, die er het slachtoffer van is, wordt als een huis, waarvan de vijand bezit genomen heeft (cf Marc 3,22-27) en het beschrijft de door Jezus uitgevoerde tussenkomsten ter bevrijding uit toestand van dit soort. Hoewel het moeilijk is ze te verklaren kan men er niet aan denken om een dergelijk ingrijpen altijd en overal te verstaan als een antwoord op toestanden van psychische verwarring of van hysterie.

Tenzij men moet denken, dat Jezus het slachtoffer van primitief bijgeloof is geweest, lijkt het er niet op dat men kan aannemen dat het "jij" dat Hij gebruikt in zijn duivelsuitbanningen (bij voorbeeld in Luc 4,35 en 8,30-33) een puur abstracte uitdrukking is, die niets betekent.

Overigens moet men altijd in overweging nemen dat Jezus zich niet slechts mengt in bezetenheid van een psychische, maar ook in die van een morele orde.

De demonische vormen van invloed kunnen, hoewel zij mysterieus zijn niet slechts als toestanden van pathologische aard geïnterpreteerd worden. Ze moeten een theologische evaluatie krijgen naarmate ze zich voordoen als tegenstellingen van het heilsdoel van God voor Zijn schepselen.

De menselijke persoon, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van de schepper, en vrijgekocht door Christus, wordt geroepen tot de gemeenschap met God en het deelnemen aan Zijn trinitarisch leven. Zo is de Genade in het ontvangen van de doop en de gaven van de Heilige Geest in onze harten uitgestort.

Het handelen van de Satan in zijn verschillende uitdrukkingen, staat objectief tegenover de roeping tot het heil van de mens en zijn oproep tot het leven met God.

De Kerk kan dan ook niet onverschillig blijven in dergelijke gevallen. Ze voelt zich gemachtigd om tussenbeide te treden (komen). Voorzover ze Sacrament van het heil van Christus is, weet zij, dat ze volmacht heeft gekregen om te onderscheiden en zich in te spannen om weerstand tegen elke vorm van kwaad of boze macht te bieden, die probeert de mens tot dwaling te brengen en die zich verzet tegen de verwerkelijking van de verlossing van Christus in het leven van de gelovigen.

Hoewel het moeilijk is om de grenzen aan te geven tussen psychologische toestanden en toestanden van wezenlijk demonische beïnvloeding, kan ze in geen enkel geval de ernst van het lijden van gelovigen, die zich slachtoffer van dergelijke daden voelen, onderwaarderen.

Ze kan zich evenmin beperken tot algemene of snelle veroordelingen. De Kerk verstaat het lijden van haar broers en zusters en spant zich om in de persoon van haar dienaren een houding van menselijk begrip en hulp aan te nemen, daarbij evenzeer vermijdend elke uitwas van rationalisme en een koel afstand-nemen als elke vorm van starre gelovigheid of naïeve goedgelovigheid.

15. De vrijheid van de Christen en de overwinning van Christus

We moeten duidelijk vaststellen, dat het handelen van Satan , zelfs in de ernstigste vorm van bezettenheid niet het overheersen van de ziel kan betreffen, maar allen het gebruik van het lichaam zoals de heilige Thomas daaraan herinnert, in dat opzicht tot uitdrukking brengend het traditionele standpunt van de theologische reflectie. "Vanwege hun subtiliteit en spiritualiteit kunnen demonen in het lichaam doordringen en erin vesten; vanwege hun macht kunne ze het in beweging brengen en verwarren. De demonen kunnen dus krachtens hun subtiliteit en macht binnendringen in het lichaam van de mens en het teisteren, voorzover zij niet worden belemmerd door een hogere macht. Dat noemt men het in bezit nemen, belegeren. Maar doordringen in het binnenste van de ziel is voorbehouden aan de goddelijke substantie."

Wat de motieven betreft, volgens welke God de bezetenheid kan toelaten, kan men er bepaalde noemen zonder te beweren, dat men het mysterie van de echte goddelijke bevrijding kan ontsluieren.

1) om zijn Glorie te openbaren (door de demon te dwingen door de mond van de bezetene van de goddelijkheid van Christus of de glorie van God te getuigen)

2) om de zonde te straffen of de zondaar weer op het juiste pad te brengen

3) om ons te onderrichten en ons aan de strijd tegen Satan en aan de noodzaak van het gebed en de bekering te herinneren.

Laten wij eraan toevoegen, dat de demon, omdat hij de overheersing van de ziel niet kan bewerkstelligen, zich niet kan bedien van de menselijke vrijheid, zoals hij zich bedient van de lichamelijk organen om hen te laten handelen naar zijn wil.

Alle middelen waartoe hij in staat is om ze in werking te stellen om de mens ertoe te brengen om te willen wat hij wil, zijn dan ook angst, terreur en de bekoring van de geest vanwege de buitengewoon macht, die zich openbaart door de voortgebrachte uitwerkingen op het lichaam.

Bij gevolg van het verlies van de vrijheid bij de mens slechts voortkomen uit een vrijwillige weigering van zijn kant.

De Christen weet, dat hij in zich de mogelijkheid bewaart om weerstand te bieden aan demonische invloeden; in hen is in feite de waarheid van het geloof het principe van een nieuwe vrijheid (cf Joh 12,31-32). De Christen is zich ervan bewust dat hij tot deelnemer van die overwinning is gemaakt (Joh. 16,33).

Zijn vertrouwen tegenover de aanvallen van de duivel is gefundeerd in de Genade van God, die aan de vrije wil van de mens de macht verleent om op een doodwerkelijke manier deel te nemen in de overwinnende strijd van Christus. "De Heer is getrouw. hij zal de mens in bescherming nemen tegen het kwaad" (Thess 3,3; Ac 20,32). "Als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn", roept de heilige Paulus uit. En hij besluit: "Ik ben er zeker van want noch dood, noch leven, noch geesten, noch machten, noch heden, noch toekomst, noch sterren, noch hemelen, noch afgronden, noch enig ander schepsel, niets zal ons kunnen scheiden van de liefde van God, die er is in Jezus Christus, onze Heer" (Rom.8,31;38,39).

Dat is de onverwoestbare zekerheid van de christen. Hij is zich bewust van een handelen van Satan in de wereld en van het gevaar, dat hierin zit (cf Ep 6,11-12) maar hij leeft helemaal niet in vrees, omdat hij er zeker van is, dat dat handelen in Christus, zijn Heer en Meester definitief is overwonnen. Hij getuigt vol blijdschap en vertrouwen van zijn hoop in de volle manifestatie van de glorie van God en van allen, die zijn vrijgekocht in het hemels Jeruzalem.

In deze afwachting probeert hij waakzaam te zijn zoals de huismeester of het jonge meisje uit de gelijkenis, die op haar bruidegom wacht (cf Matth.24,37-44;25,1-13) en degene, die de talenten vermenigvuldigt, die hij als gift heeft gekregen, opdat hij wordt erkend als een goede en getrouwe dienstknecht als de Heer zal terugkeren om zijn werk af te maken (Mt 25,14-30).

16. Onderscheiding en niveaus van de tussenkomst van de Kerk

De tijd van de kerk is een tijd van crisis, van keuze en strijd tegen de machten van het kwaad - de vorstendommen en de machten (Ep.3,10). Ondanks zijn nederlaag gaat de verleider door met hindernissen op te werpen tegen de volle realisering van het heilsplan van God in de geschiedenis.

In de eerste plaats wordt de Kerk erbij betrokken in naam van Christus en door de kracht van de Heilige Geest in dat Theodrama volgens een gelukkige uitdrukking van een hedendaagse theoloog.

De fundamentele missie van de kerk, in deze tussentijd, is de werkelijkheid van het handelen van Satan te onderscheiden in de verschijnselen van een ander soort en geval voor geval dit Satanisch handelen te onderkennen.

Het kan immers gebeuren en dat speciaal in een milieu, dat zo sterk door een overmaat aan magische, occulte en bijgelovige vormen van denken gekenmerkt wordt, dat iemand die aan een min of meer ernstige vorm van psychopathologie lijdt, denkt, dat hij het slachtoffer van satanische invloeden of zelfs bezetenheid is, zonder dat er een reëel motief is, maar uitsluitend suggestie.

Het ritueel van de duiveluitbanningen (exorcisme) nodigt de pastores uit tot de grootste voorzichtigheid om op de juiste wijze onderscheid te maken tussen de gevallen van duivelse aanvallen en een zekere geloofwaardigheid, die zelfs gelovigen ertoe brengt om te denken, dat zij het voorwerp zijn van hekserij, van het boze noodlot of van vervloeking, die hun door anderen zouden worden toegebracht.

We moeten hen geestelijke hulp niet weigeren maar we moeten op geen enkele wijze tot duiveluitbanningen komen.

We moeten veeleer met en voor hen enkele gebeden uitspreken, opdat zij de vrede van God vinden.

Hetzelfde ritueel verschaft onder N67 nauwkeurige aanwijzingen in dit opzicht. Het is duidelijk, dat dergelijke toestanden een grote aandacht en grote pastorale wijsheid vragen.

Elke vraag om tussenkomst wil niet zeggen, dat men te maken heeft met een geval van demonische beïnvloeding.

Men moet er bovendien aan denken, dat, zoals er velerlei vormen van ingrijpen van Satan in het leven van de mens bestaan, er eveneens diverse niveaus van bemoeienis van de Kerk bestaan.

Het exorcisme op zichzelf wordt alleen gereserveerd voor gevallen van duivelse bezetenheid, waarvan voldoende getuigenissen bestaan; die gevallen zijn het ernstigste, maar ook het zeldzaamste.

In alle andere situaties van een beperkte uiting van bezetenheid en duivelse plagerijen zal het beter zijn om eerst zijn toevlucht te nemen tot andere vormen van ingrijpen zoals het luisteren naar het woord van God en de geest van boetedoening en bekering

- het persoonlijke en aanhoudende gebed en het vasten, waartoe het Evangelie ons uitnodigt (Marc 9,29)

- speciale gebeden om Verlossing volgens de vormen die tevoren door de ordinarius zijn opgesteld en dan in groepsverband of door personen die daarmee zijn belast.

- het vieren van sacramenten en sacramentele handelingen, die vanuit zichzelf waarde hebben.

Deze vormen van tussenkomst zijn even zovele vormen van het handelen van de Kerk, die voor haar kinderen tussenbeide treedt (komt) en de reddende Genade van de Opgestane in de wereld verder bekend maakt.

Dat moet bijzonder worden gezegd in gevallen van plagerijen van de kant van de duivel, gericht tegen gedoopten, waarbij het mysterie van de Barmhartigheid op een bepaalde manier duister wordt. Als men toestanden van dit soort tegenkomt, roept de Kerk Christus aan en geeft, vertrouwend op Zijn Macht, bijzondere hulp aan gelovigen, opdat zij van deze plagerijen worden verlost.

De gelovige, die ten prooi ligt aan plagerijen, moet worden aangespoord, tenminste als dat mogelijk is, om tot God te bidden om daden van zelfkastijding te verrichten, om veelvuldig het geloof van zijn doop te vernieuwen en om het sacrament van de Verzoening te ontvangen en zich door de heilige Eucharistie te versterken.

Deze zelfde oproepen moeten tegelijkertijd tot ouders en vrienden gericht worden, dus aan de gemeenschap van gelovigen zelf, zodat het gebed en het genadeleven van talrijke mensen hen helpen en tot voorbeeld dienen.

17. Het uitdrijven van de duivel

Alleen nadat alle middelen, die de Kerk ons biedt, zijn gebruikt, kan men aan exorcisme gaan denken. Het gaat in dat geval om een echte sacramentele handeling.

De Kerk is altijd zorgzaam geweest in het voorschrijven van regels, vooral als het in een liturgisch kader wordt uitgevoerd. In duivelsuitdrijvingen In duivelsuitdrijvingen komt in feite de macht en de autoriteit van de Kerk over demonen tot uiting. Deze ambtsuitoefening is in zijn openbare vorm uitsluitend gereserveerd voor bisschoppen en voor priesters, die daarmee door hun ordinarius zijn belast.

Het exorcisme bestaat in het wegjagen van de demonen en in het bevrijden van de demonische invloed en dat geschiedt door de geestelijke autoriteit, die Jezus aan zijn Kerk heeft toevertrouwd.

Een sterk verschil hiervan is het geval van ziekten, vooral psychische, waarvan de behandeling onder de medische wetenschap valt.

Het is dus belangrijk om er zich vóór het uitvoeren van exorcisme zich ervan te verzekeren dat het gaat om een tegenwoordigheid van de Boze, en dat het niet om een ziekte gaat. Dit werk van onderscheid maken moet tevoren met zorg worden verricht, maar het exorcisme zelf vervult deels deze functie door middel van tekenen, die eraan voorafgaan, die het vergezellen en die het volgen.

Volgens beproefd gebruik beschouwt men als specifieke tekenen:

1) Het uitspreken van talrijke woorden in een onbekende taal of het begrijpen van degene, die ze spreekt.

2) Ver verwijderde of verborgen dingen openbaar maken.

3) Het laten zien van krachten, die superieur zijn aan de aard van de leeftijd of aan de conditie.

Deze tekenen vormen slechts aanwijzingen. Ze moeten worden verbonden met tekenen van morele aard zoals weerzin tegen religieuze werkelijkheden, de betrekking tussen het gedrag van deze persoon voor wat betreft het geloof en het christelijk leven en het mislukken van alle andere praktijken.

Bovendien moeten die tekenen geval voor geval worden verklaard. In het kerkelijk onderricht zal men ervoor moeten waken, dat de gelovigen in het exorcisme niet een soort van magie gaan zoeken die resultaten heeft. Men zal ze zo correct mogelijk moeten opvoeden.

In de liturgische praktijk moeten we ons de aanbeveling van het Ritueel eigen maken, dat het exorcisme moet worden uitgevoerd op een wijze die het geloof van de Kerk duidelijk maakt en waarbij niemand met rede er een magische of bijgelovige handeling in mag zien.

Bovendien moeten we vermijden, dat het voor de aanwezigen een spektakel wordt of dat er ruchtbaarheid aan wordt gegeven door middelen van sociale communicatie.

18. De zegeningen.

In het kader van het sacramenteel handelen van de Kerk, hebben de zegeningen een heel bijzondere betekenis. Als exorcisme uitdrukking geeft aan de strijd van de Kerk tegen de machten van het kwaad, dan openbaren de zegeningen de glans van het heil van de Opgestane Heer, die voortaan in de geschiedenis aanwezig is als een nieuw beginsel van omvorming (van het leven van de mens en van de kosmos).

In feite is zegenen een sacramentele handeling van de Kerk, waarin het geloof in de actieve aanwezigheid van God in de wereld en de Paasoverwinning van de Heer Jezus openbaar worden.

In deze zin moet waarde gehecht worden aan het nieuwe boek van de zegeningen, dat ook in Italië uitgegeven is. Het is een boek dat een rijke serie aan zegenformules geeft voor personen, voor familiegroepen, voor woningen en activiteiten van de mens en voor levensomstandigheden en -toestanden.

Het is allen van belang, dat het begrip zegeningen en het hiertoe zijn toevlucht nemen op een gepaste wijze worden begrepen ter vermijding van een overwaardering of een botsing tussen de opvatting van de Kerk en een mentaliteit die gekenmerkt wordt door het bijgeloof, dat kan ontstaan door het gebed van de zegening terug te brengen tot een min of meer magische handeling.

Volgens de bijbelse opvatting, waaraan in de Inleiding van het Boek van de Zegeningen wordt herinnerd, drukt de daad van zegening een dubbele beweging uit, t.w. opstijgend en neerdalend.

God is degene, die men zegent en Die zegent. De eerste is die van lofprijzing vol erkentelijkheid voor de genade, die spreekt uit de bewonderenswaardige werken, die Hij heeft verricht in ons belang, zowel in de orde van de Schepping als in die van de verlossing.

Hij is in feite de eerste van alle eeuwigheid, die ons heeft gezegend met elke geestelijke zegening in de hemelen, en Christus (Ef 1,3).

Uit dit bewustzijn vloeit de tweede beweging van de zegening voort ofwel de beweging naar beneden.

God is degene, die zegent. Hij is het, die wordt aangeroepen om ons Zijn Genade te schenken en zijn bescherming in veelvuldige persoonlijke gezins- en sociale toestanden van het leven.

Zoals het boek van de Zegeningen schrijft: "God zegent in feite door gemeenschap met ons te hebben en in het bekend maken met zijn Goedheid.

De mensen zegenen God door lofprijzingen, door dankbaar te zijn, door de eredienst aan Hem te wijden en door het respect van hun devoties.

Als men de anderen zegent, roept men de hulp van God in voor iedereen en allen die in de bijeenkomst zijn verenigd.

Voor zover zij sacramenteel is, onderstelt de zegening een fundamentele houding van geloof om te weeg te brengen, wat zij betekent en vereist zij een levensantwoord dat overeenkomt met wat men door haar viert.

Zegenen is iets goeds zeggen (bene dicere) zoals de naam zelf al zegt, evenzeer in het Hebreeuws (barak) als in het Grieks (eu-lo-gein), dit Grieks woord betekent: Iets goed zeggen over God, opdat Hij, als wij Hem onze dankbaarheid tonen en Zijn hulp afsmeken en als de tussenkomst van Maria en alle heiligen inroepen, kan Hij ons Zijn gaven in het concrete leven van onze christelijke existentie geven.

De priesters ontvangen dus graag hen, die bijzondere zegeningen vragen voor personen of zaken, maar zij hebben ook de zorg om telkens zorgvuldig en duidelijk uit te leggen, dat elke zegening niets uitwerkt zonder de vereiste gesteldheid bij degene die de zegen ontvangt te beginnen met de belijdenis der zonden.

In het tegengestelde geval loopt de zegening gevaar ontdaan te worden van haar authentieke betekenis en zelfs bestaat er het gevaar, dat ze over één kam wordt geschoren met een amulet of andere van dergelijke voorwerpen of dat ze wordt herleid tot een gebaar dat tegengesteld is aan het geloof en aan de samenhang met het leven dat door het Evangelie wordt gevraagd.

Conclusie: De noodzaak van een nieuwe Evangelisatie

19. Magie en nieuwe Evangelisatie

De problematiek, die in dit document behandeld is, is in een laatste analyse verbonden met het vereiste van die nieuwe evangelisatie, waarvan de Heilige Vader in deze laatste jaren getuige en onvermoeibare spreekbuis is geworden.

Het onderzoek naar het magische in zijn verschillende vormen vloeit voort uit een behoefte aan zingeving en antwoorden, die de maatschappij vandaag niet in staat is te geven, speciaal in het kader van een situatie vol onzekerheden en zwak geloof.

Het toevlucht nemen tot magie en toverpraktijken leidt vanzelf tot compensatie van een existentiële leegte die de hachelijkheid van ons tijdperk karakteriseert.

Het is in deze leegte, die zelfs christenen betreft, die niet zijn opgegroeid tot een volwassen geloof, dat de noodzaak zich aandient van een authentieke en enthousiaste verkondiging van het Evangelie en van de Genade van Christus.

Alleen een haarfijne en uitvoerige herontdekking van de ware geest en van het geloof in God, Vader, Zoon en Geest geeft de mogelijkheid om op de meest geëigende manier te antwoorden op de verbreiding van de magie in zijn veelvuldige oude of recente vormen en het licht te laten schijnen om de vragen betreffende het onderscheiden van het handelen van Satan in de wereld.

Wij moeten met een hernieuwde kracht, zoals in de dageraad van de Kerk, verkondigen dat alleen Jezus, de Opgestane die tot in eeuwigheid leeft, de Redder is en dat er buiten Hem geen heil is.

Zijn Naam, die aan de mensen gegeven is, is de Enige die ons kan redden.

De auteurs van het occulte handelen vinden alleen daar een vruchtbaar gebied, waar de evangelisatie afwezig en nietszeggend is.

Wij moeten hen eraan herinneren evenals hun slachtoffers, zoals wij het reeds verscheidene malen in deze nota hebben gesteld, dat hun acties misleidend zijn en ook in absolute tegenspraak met de waarheid en vastheid van het geloof zijn.

Bij het tentoonspreiden van de volheid van de christelijke existentie moet de evangelisatie niet nalaten om kritisch in te gaan op de vormen van magie, die - onder verschillende titels - volgens welke het om witte of zwarte magie gaat, zich plaatsen tegenover de inhoud van het geloof en tegenover een levensvisie, die overeenkomt met de openbaring van God, zoals die aan de Kerk is toevertrouwd.

Op dit gebied is er een grote pastorale aandacht in absolute helderheid van principes nodig.

Wij moeten aan het luisteren naar het Woord van God, aan de viering van de sacramenten als daden van Christus en van de Kerk en als zichtbare tekenen van de Genade van de Opstanding, vooral aan de H. Eucharistie, bron en toppunt van het hele leven der christenen, de plaats teruggeven, die hen toekomt.

De H. Eucharistie bevat de hele geestelijke schat van de Kerk, dat wil zeggen: Christus Zelf, Hij is ons Pasen, Hij is het levende Brood. Hij, wiens vlees door de Heilige Geest levend gemaakt wordt en leven brengt. Hij geeft het leven aan de mensen en nodigt hen uit en leidt hen ertoe om in gemeenschap met Hem hun eigen leven, hun werk, de hele schepping aan te bieden.

20 Nieuwe evangelisatie en demonologie.

Op het gebied van de evangelisatie moet men absoluut niet onderwaarderen het primaat van het mysterie van Christus, van zijn dood en opstanding. De demonologie en de problemen, die zij oproept (ons voor ogen stelt) vertegenwoordigen, hoewel zij ernstig zijn - zoals wij het onderstreept hebben - geen primum (zaak van het hoogste en eerste belang) in een volwassen en integrale visie op het geloof en binnen een correcte opvatting van de christelijke hiërarchie van waarheden.

Het primaat behoort aan God aan het onvoorwaardelijk vertrouwen dat wij Hem schuldig zijn, aan zijn Zoon Jezus en aan de Heilige Geest die Hij in het leven van de Kerk uitstort, hetzij door het luisteren naar het Woord van God of door sacramentele handelingen. Het primaat behoort aan God en aan zijn verlossende openbaring.

Satan en de demonen zijn slechts schepselen en niet een oorzaak die aan God gelijk is of naast Hem staat of tegenover Hem staat. Voor zover zij geschapen zijn, zijn het absolute onderdanen van de Schepper die onderworpen zijn aan zijn macht en zij kunnen op geen enkele wijze heerser over de ziel zijn en zijn vrijheid teniet doen.

Het verschijnsel van de macht, die Satan op de mens uitoefent, tot aan de ernstigste toestand van bezetenheid toe, blijft een ingewikkeld en altijd moeilijk te interpreteren feit, vooral wat betreft zijn werkelijke overeenkomst (met het werk van Gods Geest). Wat dit betreft denken wij dat het nuttig is om enkele aanwijzingen te geven met betrekking tot het handelen van de Kerk en de pastorale liefde van de priesters die bestaat uit:

- dat de priesters met welwillendheid zich bezig houden met mensen, die verklaren bezeten te zijn en dat zij proberen onderscheid aan te brengen tussen de verschillende situaties, waarvoor zij met grote voorzichtigheid en in een geest van wijsheid in het gebed en in de aanroeping van het licht van de Heilige Geest over hun dienstverlening en over deze gelovigen komen te staan

- dat zij zich in de ernstigste gevallen en moeilijk te begrijpen gevallen richten tot hun bisschop, die dan een afgevaardigde met een bijzondere bekwaamheid zal benoemen om de tekenen van de ware bezetenheid te onderkennen en in staat zijn om het eventuele ingrijpen van het exorcisme toe te passen.

Zoals het Ritueel van het exorcisme suggereert in de gevallen, waarin men er niet voldoende zeker van is dat men zich bevindt tegenover een werkelijke toestand van bezetenheid moet men niet het exorcisme toepassen, maar zich beperken tot vormen van ingrijpen zoals we tevoren reeds hebben gezegd. In al die gevallen moet de hulp van deskundigen ingeroepen worden die uit de medische wetenschap of uit de psychiatrie komen en die daartoe wetenschappelijk zijn toegerust en geacht worden beroepshelpers te zijn.

In dit gezicht zou het het juiste moment zijn om te denken aan het instellen van een interdisciplinaire groep deskundigen in elk diocees, als deze nog niet bestaat, die op een vaste wijze samenwerkt met de bisschop en met de hiermee belaste priesters als een groep, die bekwaam is om raad en hulp te bieden bij het onderscheiden van elk geval apart.

21. Pastorale werkers en nieuwe evangelisatie.

De in deze nota bestudeerde problematiek betreft niet slechts bepaalde gevallen of personen die dit aangaat. Ze betreft alle gelovigen en alle pastorale werkers.

Zoals we gelegenheid hebben gehad hebben om het aan te tonen, is het verschijnsel van magie ruimer dan het enkele feit van duivelse bezetenheid en stelt het de identiteit van het christendom en zijn verkondiging aan de mensen van vandaag ter discussie.

Rekening houdend met de verbreiding van deze magische praktijken, zij het onder het aspect van occultisme en esoterisme, of onder dat van religieus syncretisme en van nieuwe sektarisch groepen, moeten wij aan de pastorale werkers vragen om zich echt bewust te maken van de magie, van gedachten, die die kant uitgaan en van praktijken, die eruit voortkomen en van mentale misvormingen die ze in de personen zelf, die men met het Evangelie benadert, teweegbrengt.

Met het oog hierop wensen wij:

- dat de pastorale werkers op verschillend niveau behoorlijk toegerust zijn en op een verstandige wijze het evangeliseren beoefenen, hetgeen de gelovige van te voren licht verschaft om de gevaren van een verkeerde opvatting van het christendom en daarbij maximaal van positieve dimensie en de rijkdom van het verkondigde Evangelie inzake aspiraties en vragen van de mensen van vandaag ontplooit

- dat de priesters in het bijzonder zowel in hun zondagse preek als in de uitoefening van hun ambt van belijdenis en geestelijk leidinggeven, de gelovigen beschermen tegen een mateloos zoeken naar wat in het geloof buitengewoon is en tegen een naïef begrip van de demonologie in het hiërarchisch geheel van de geloofswaarheden

- dat een bijzondere aandacht moet worden verleend aan de neiging van bepaalde mensen om zich te laten aantrekken door privé verschijningen en charismatische verschijnselen van twijfelachtige herkomst

- dat men goed voor ogen houdt dat eventuele openbaringen van de Heer, van de Maagd Maria en van heiligen niet de fundamentele waarheden van het geloof binnendringen en dat ze in elk geval naar waarde moeten worden geschat met een uiterste voorzichtigheid. Deze ervaringen bevatten een privé karakter en het is nooit toegestaan om ze ten top te drijven of ze in de plaats te stellen van de authentieke inhoud van het Credo.

22. Het absolute en onvervangbare Heer-zijn van Christus

Op het moment, dat wij nota klaar hebben, willen wij opnieuw verklaren, dat het Heer-zijn van Jezus absoluut en onvervangbaar is, niet alleen in het leven van de Kerk, maar ook in de geschiedenis van de kosmos en van de mensheid zelf. Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene vóór elke schepping.

In Hem werd alles geschapen in de hemel en op aarde, de zichtbare en onzichtbare dingen. Alles werd geschapen door Hem en voor Hem en alles bestaat in Hem (Col.1,15-17). Alleen de Heer Jezus is de Alpha en de Omega, het begin en het einde (Ap.1,8). Hij alleen heeft de macht en de glorie in de eeuwen der eeuwen (Ap.11,15-18). Hij heeft de aanklager van de mens laten vallen en Hij heeft zijn broers tot overwinnaar gemaakt (Ap.12,10-12). Hij en Hij alleen heeft de Genadegave van het water des levens bekend gemaakt aan hen, die overwinnaars zullen zijn van het kwaad en van elke vorm van hekserij (Ap.21,6,8).

Wie Jezus Christus heeft ontdekt (gevonden) hoeft het in 't geheel niet ergens anders te gaan zoeken. Hij is de unieke en authentieke Verlosser van de mens en van de wereld.

Uit deze zekerheid komt de vreugde van ons geloof voort.

Zoals Johannes, helemaal aan het einde van zijn levensweg, kunnen wij de lofprijzing van het volk van vrijgekochten uitbazuinen, in de verwachting van het definitieve binnengaan in het glorievolle vaderland.

Aan Hem, die ons liefheeft, die ons heeft verlost van onze zonden door zijn Bloed, die van ons een koninkrijk van priesters heeft gemaakt voor God, Zijn Vader, aan Hem komt lofprijzing en macht toe voor de eeuwen der eeuwen. Amen (Ap.1,5-6)

15 april 1994 De bisschoppen van Toscana