StuCom0040
Inleiding
‘Goddelijke genezing en lijden in de Gemeente van Christus’Klaas van Balen
van de Broederschap van Pinkstergemeenten in NederlandAmersfoort, 2 maart 2000
2e dag van dialoog tussen pinkstergelovigen en rooms-katholieken
Ik vind het een bijzonder voorrecht om hier vandaag te mogen spreken over het thema goddelijke genezing in de Gemeente van Christus. Ik heb het thema echter wat uitgebreid en benoemd: ‘de plaats van goddelijke genezing en het lijden in de Gemeente van Christus’, omdat ik meen dat we deze beide niet van elkaar los kunnen maken en zij zoveel raakvlakken hebben, dat we hier niet aan voorbij kunnen gaan. Mogelijk zou dat laatste een onderwerp voor een volgende keer kunnen zijn.
Daar het onmogelijk is om dit veelomvattende onderwerp in 20 minuten recht te kunnen doen, heb ik enkele van mijn studies over deze onderwerpen bijeengevat in een mapje dat ik u straks samen met deze beknopte inleiding voor nadere studie zal meegeven. Als bijbelleraar kan ik het kennelijk niet nalaten om altijd weer wat huiswerk te willen meegeven. Het moge u een troost zijn dat u het niet bij mij behoeft in te leveren.
Ik vind het bijzonder spijtig dat ik bij de vorige ontmoeting niet aanwezig kon zijn, zodat velen van u voor mij nog onbekenden zijn en ik voor u. Als ik zo naar de helft van u, aanwezigen, kijk, is het alsof ik naar een oudere zuster opkijk. Ik behoorde in het ouderlijk gezin van tien kinderen tot de jongeren en ik had 8 zusters. . .
Zij leven allen nog en mijn oudste zuster is inmiddels de tachtig gepasseerd . . .
Als Katholieke Kerk heeft u ongetwijfeld de oudste papieren en vandaar de ‘oudere zuster’. Het predikaat ‘oudste zuster’ wil ik echter graag bewaren voor de eerste kerk in Jeruzalem.
Wij zijn als Pinksterbeweging wat later geboren en wel in het begin van de 20ste eeuw. Onze geschiedenis is niet terug te voeren als een afscheiding van één van de toenmalig bestaande kerken, maar een spontane geboorte van een jonger zusje, als een geestelijk reveil waarbij velen aangestoken werden uit vrijwel alle kerken. Wij hebben er altijd moeite mee gehad om zonder meer een plaatsje te vinden als één van de vele varianten van kerkgenootschappen.
Onze eerste visie was niet het vormen van weer een kerkgenootschap, maar om als beweging een zegen te zijn voor de bestaande kerken met de boodschap van het pinksterevangelie. Een jonger zusje dus, een loot aan de oude stam.
We zijn er ons wel van bewust, dat we in de afgelopen eeuw zeker wel wat onstuimigheden op onze naam hebben staan. In jeugdige overmoed, werden er wel eens grenzen overschreden. . .
Maar inmiddels zijn we bijna 100 jaar geworden en in een aantal opzichten - denk ik - zelfs wat bezadigder en wijzer. De pinksterbeweging zou haar naam echter geen eer aan doen, als er geen beweging meer zou plaats hebben. In de brede stroom van charismatisch pinksteren, welke met haar vele varianten en uitlopers gedurende de twintigste eeuw geen van de vele kerken in de wereld onberoerd heeft gelaten, worden we altijd weer opnieuw verrast door nieuwe golfbewegingen.
De eerlijkheid gebiedt ons te erkennen dat wij daar als 100-jarige pinksterjongelingen niet altijd gelukkig mee zijn en we niet kunnen nalaten onze ernstige bezorgdheid uit te spreken over de capriolen van deze nieuwe pinkstertieners, waar zij zich echter in jeugdige onbezonnenheid zeker niet al te druk over maken. De geschiedenis van de pinksterbeweging heeft ons echter geleerd, dat uiteindelijk oude en nieuwe stromen in één stroom verder vloeien en bevruchtend op elkaar inwerken. Het is ons verlangen, dat we ook in deze ontmoetingen met u wederzijds bevruchtend op elkaar mogen inwerken.
Ik heb kennis genomen van studies van theologen van katholieke zijde, waaronder de Amerikaanse priester Francis MacNutt en vind hier vele raakvlakken met onze visie. Vorig jaar ben ik bijzonder gezegend door enkele geschriften van de katholieke schrijfster Matti over het lijden.
Wel, hoe interessant dit verder ook moge zijn om hier nog wat nader op in te gaan, wordt van mij uiteraard verwacht dat ik ook nog iets zeg over genezing. In de Fundamentele Waarheden van de Broederschap van Pinkstergemeenten wordt het volgende over genezing beleden:
‘Goddelijke genezing is een belangrijk deel van het Evangelie. De genezing van ziekten en de bevrijding uit de macht van satan wordt verkregen door de verzoening en is het voorrecht voor alle gelovigen.(Jes.53:4,5; Matth.8:16,17; Marc.16:17,18; Joh.5:14, Ex.15:26b).
De handoplegging en de zalving met olie in de Naam des Heren door de oudsten der plaatselijke gemeente voor zieken welke hen daartoe roepen of verzoeken, en het gebed des geloofs, is een opdracht des Heren en zal de zieke gezond maken. (Jac.5:14-16).
Een sleuteltekst is hier Jesaja 53:4, waaruit afgeleid wordt dat genezing van ziekten begrepen is in het verzoeningswerk van Christus en behoort tot het voorrecht van de gelovige voor deze tijd. Ik denk dat men in onze beweging de exegese van deze tekst theologisch niet grondig genoeg heeft doordacht en al te vaak tot de overhaaste conclusie is gekomen, dat genezing voor het lichaam in alle gevallen door de gelovige voor deze tijd geclaimd kan worden.
Ik verwijs hiervoor naar blz. 13 en 14 van de studiebijlage: StuCom0041).
In Jesaja 53 gaat het niet alleen over lichamelijke ziekten, maar vooral ook over verzoening van de zonden en dragen van smarten en pijnen door het plaatsvervangende lijden en sterven van Christus. Het is dan ook volkomen onjuist om vanuit deze tekst één van deze zegeningen van het kruis boven de ander te stellen.
Als wij in deze tijd nog te worstelen hebben met de machten van zonden, pijn en dood, dan geldt dat ook voor de machten van ziekten en is er dus geen sprake van een vanzelfsprekende vrijwaring van ziekten, die geclaimd kan worden op grond van het kruis.
Wat kan dan wèl de plaats van genezing zijn in het leven van de gelovigen?
Het is duidelijk dat in de bediening van de Here Jezus en later in de bediening van de apostelen een grote plaats wordt ingenomen door genezing van zieken en bevrijding van gebondenen. Duidelijk is ook de opdracht aan de Gemeente om met deze bediening door te gaan en even duidelijk is belofte van tekenen van genezing, die daarop zouden volgen.
Ik zou eerst maar eens tot de volgende stelling en de daarbij behorende vraag willen komen:
De overwinning over zonden, ziekten en dood behoren tot onze erfenis. De vraag, waarop wij een antwoord nodig hebben, is: ’Wanneer ontvangen wij de volle uitkering en welke zegeningen ontvangen wij als voorschot op de totale erfenis.’
Ik denk dat hier de kern ligt van vele discussies over wel of niet genezen van zieken. De Bijbel noemt God als de Heelmeester (Ex.15:26). Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament bewijst God zich keer op keer als de goddelijke Arts, die door zijn dienaars heen zijn handen uitstrekt tot genezing.
Het is dan ook duidelijk dat het in Gods wil is om te genezen en daarbij denken we dan niet alleen aan lichamelijke ziekten, maar aan heling van de gehele mens naar geest, ziel en lichaam met daarin begrepen heling van zijn relaties tot de ander en tot zijn levensomstandigheden.
Hieraan wil ik echter direct toevoegen, dat hier op aarde zeker nog niet alles in overeenstemming is met Gods wil en er talloze dingen gebeuren, die helemaal niet in Gods plan passen!
Hier speelt onze eigen verantwoordelijkheid, gestoeld op de ons gegeven en toevertrouwde eigen vrije wil, alsmede de chaoskrachten van de natuur nog een grote rol. We zijn nog steeds op weg naar de volmaakte wereld en we hebben nog steeds de opdracht om te bidden dat Gods wil hier op aarde gaat geschieden zoals dat reeds in de hemel plaats vindt. Dat het daarbij niet alleen gaat om een vroom gebed, maar tevens een opdracht om ons daarvoor in te zetten moge duidelijk zijn.
Dr. K.J. Kraan, gereformeerd theoloog, betoogt in zijn driedelig werk ‘Genezing en bevrijding’, deel I blz.20,21 dat de schepping, die in Genesis beschreven wordt, niet zo zeer de schepping van een volmaakte natuur te zien geeft, maar vooral de bevrijding van de heerschappij van de chaotische machten van dood en verderf.
Een bevrijding van de chaos, die God wilde voortzetten tot een volkomen bevrijding en goddelijke heerschappij met de mens als bondgenoot. Een beginnend vrederijk met een volmacht tot vestiging van de shalom in al zijn volheid tot de einden der aarde met het paradijs als een smal bruggehoofd.
Door de val van Adam verspeelde hij de sleutel van deze shalom en in plaats van de zegen kwam de vloek over de aarde. In Christus verandert de vloek in zegen en keert de opdracht om te zegenen terug naar de Gemeente van Christus.
Zo staan we als Kerk van Christus, ingeschakeld als bondgenoot Gods, met een opdracht om te zegenen en te genezen in een wereld, die nog ineenkrimpt als in barensnood, geschud en aangevallen door allerlei chaotische krachten van dood en verderf, geïnspireerd door de overste van deze wereld.
Wat kunnen we uitrichten? Welke wapenen zijn ons gegeven?
Allereerst: Er is een strijd gaande! Er is geen sprake van een door het kruis verkregen heilstaat, waar we - gevrijwaard van zonden, ziekten en dood - zonder strijd en inzet onzerzijds, geïsoleerd van een vijandige wereld, automatisch de veilige overzijde van de eeuwigheid bereiken.
Wij leven als gelovigen midden in deze wereld en deze wereld is niet schoon en is niet volmaakt. We dreigen voortdurend infecties op te lopen voor onze geest, ziel en lichaam en in onze relaties en hebben voortdurend geestelijk-medische zorg nodig voor onszelf en voor hen, waartoe we gesteld zijn om hen te zegenen en te helen.
Als ik dan besef, dat Christus aan het kruis gestorven is om het volkomen heil in alle opzichten door het Koninkrijk Gods te vestigen en wel voor de eeuwigheid, dan rijst het gebed in mijn binnnenste op: ‘Heer, laat a.u.b. uw Koninkrijk kome en uw wil geschiede, zoals u wilt dat het zal geschieden’.
De Heer blijft dan het antwoord niet schuldig en laat weten, dat het koninkrijk er al is èn dat het komt. Dat het gevestigd is èn dat het baanbreekt. Dat we in Christus reeds erfgenaam zijn èn dat we het ook nog moeten worden en zo worden we gedompeld in de paradoxen van het evangelie.
Dit kan een terrein vol voetklemmen zijn, maar ik geloof dat de Heilige Geest zeer goed in staat is om ons veilig door deze spanningsvelden heen te loodsen, waarbij we dan ook nog eens een keer het geloof mogen behouden. . .
Krachten van de toekomende eeuw
Een van de teksten, die mij heeft geholpen in deze materie, is Hebr.6:5, waar gesproken wordt over de krachten van de toekomende eeuw.
(Ik verwijs hier naar bl.15 van de studie-bijlage: StuCom0041).
Met het bovenstaande heb ik enigszins getracht tot een bijbelse positiebepaling (fundament) te komen om als gemeente de genezingsbediening te kunnen uitoefenen.
Middelen
Welke middelen zijn de gemeente gegeven?
1. Gelovig gebed en zalving met olie door de oudsten (Jakobus 5:14).
2. Door de geestelijke bediening van de gaven van gezondmakingen (1 Cor. 12:9,30).
3. Spontane tekenen van genezing volgend op de verkondiging (Hand.8:6,7).
4. Gebed onder handoplegging door de gelovigen (Markus 16:18).
5. Geloofsvertrouwen van de gelovige in zijn relatie met de Heer.
6. Medicijnen en medici
(Wij willen deze natuurlijke middelen niet stellen tegenover bovengenoemde zaken. In de strijd tegen ziekten zal de gelovige ook deze middelen mogen gebruiken. Uiteraard zal hij ook deze weg biddend gaan en er op toezien dat geen middelen toegepast worden die tegen de geest van de Schrift indruisen. Dit zou bij bepaalde alternatieve geneeswijzen het geval kunnen zijn).
(Zie verder blz. 6-10 van studie-bijlage: StuCom0041).
Genezing en de mededeling dat Gods genade nu genoeg is
Mijn eerste duidelijke confrontatie met God had te maken met ziekte, genezing en overgave. (zie blz.1). Na mijn genezing en ontslag uit het sanatorium in 1954 ontving ik in datzelfde jaar mijn roeping om te prediken en vanwege deze achtergrond was het niet moeilijk om daarin ook plaats te geven voor de waarheid, dat God in deze tijd nog steeds geneest.
In onze gemeente bidden wij dan ook met zieken en worden mensen gezalfd met olie. Ik kan getuigen dat er in de loop van de jaren regelmatig vele mensen zijn aangeraakt en genezen, maar ik moet ook zeggen dat er velen niet door direct gebed genezen zijn.
Het is noodzakelijk om hiervoor een bijbels-verantwoorde verklaring te hebben, willen wij met overtuiging de boodschap kunnen blijven brengen, dat God weliswaar onze Heelmeester is, maar dit kennelijk nog niet in alle gevallen wordt toegepast.
De vraag, die dan aktueel wordt, is of wij als gelovigen ook in tijden van ziekten, zelfs als chronische zieken, toch als blijde christenen door het leven kunnen gaan. Dit kan alleen als wij begrepen hebben, dat ook in deze situaties er geen sprake is van verworpen of achtergesteld zijn, maar een deel hebben aan het lijden van de gebroken schepping, die nog niet tot volle heerlijkheid is gekomen, maar daar wel reikhalzend naar uitziet (Rom.8:18-37).
Dat er ondanks lijden en gebrokenheid van onze uitwendige mens er nochtans een dagelijkse vernieuwing is van de innerlijke mens, die van dag tot dag vernieuwd wordt totdat zij komt tot haar bestemming, die niets minder is dan gelijkvormig gemaakt te zijn naar het beeld van de Zoon Gods (2 Cor.4:16- 5:1-9).
Ik denk dat we hier gekomen zijn bij een punt, waar het zinvol zou zijn om ons te verdiepen in de betekenis van het lijden. Dit zou ons in het kader van deze korte inleiding echter te ver voeren.
Ik verwijs hiervoor dan ook naar blz.13-22 van de studie-bijlage: StuCom0041.
Ik wil besluiten met de verklaring, dat ik geloof dat Christus voor ons met zijn lijden en sterven aan het kruis de volle prijs betaald heeft en het fundament gelegd heeft voor het verkrijgen van de volledige erfenis voor een ieder die in Hem gelooft.
De erfenis houdt in eeuwige redding en verzoening, eeuwige gezondheid, eeuwig leven en een bereiken van onze eeuwige bestemming in Gods volmaakt scheppingsplan.
Als onderpand van deze erfenis ontvangen wij de Heilige Geest, die een ieder van ons leidt in hetgeen Hij ons reeds in dit leven aan voorschot kan schenken van onze eeuwige erfenis, waarbij factoren als geloof, geestelijke groei en inzichten in Gods Woord mede een rol spelen. Amen.