StuCom0011
Praktijk van de Mariadevotie
- een theologische oriëntatie -
Van de Theologische Commissie van de charismatische vernieuwing in de katholieke kerk in Duitsland, o.l.v. dr. Norbert Baumert SJ.
Inhoud
0.1 Voorwoord bij de Nederlandse vertaling
0.2 Inleiding
1. Maria in de kerk
2. Mariologie en Mariadevotie
3. De charismatische vernieuwing in het levensproces van de kerk
4. Mariologische ontwikkelingen en spanningen
5. De praktijk van Mariadevotie in de charismatische vernieuwing
Literatuur
0.1 Voorwoord
Deze brochure is een vertaling van een uitgave van de Charismatische Vernieuwing in Duitsland. Wij hebben hierin een helder antwoord gevonden op vragen die ook ons hier in Nederland bereiken vanuit gebedsgroepen. Soms is men bang, dat wij aan Maria niet voldoende aandacht geven. Maar het gebeurt ook, dat leden van een gebedsgroep bezwaar hebben tegen bepaalde vormen van Maria-devotie als onderdeel van de gebedsavond. Deze brochure geeft een handreiking om hierin met respect voor ieders mening een goede weg te vinden. We hebben ondervonden dat deze tekst een goed onthaal vond zowel bij vurige Maria-vereerders als bij hen die waarschuwen tegen een teveel.
Hoewel het hier gaat om een theologisch document is er toch niet perse een theologische vorming nodig om dit met vrucht te kunnen lezen. De vele aanhalingen uit het Tweede Vaticaans Concilie, van encyclieken en van pauselijke brieven zijn wellicht een uitnodiging om ook die documenten eens goed ter hand te nemen. Die zijn immers bestemd voor de hele Kerk, ook voor ons....
Wij wensen u een zegenrijke lezing toe.
Het bestuur van de Katholieke Charismatische Vernieuwing Nederland
0.2 Inleiding
Het leven van de kerk is een proces dat voortdurend in ontwikkeling is. Als beweging in de kerk heeft de charismatische vernieuwing de opdracht om in onze tijd mee inhoud te geven aan dat proces. Door de genade van de 'doop-in-de-Geest', die ons op verschillende manieren is geschonken, is het onze specifieke opdracht om het hele kerkelijke leven vanuit deze ervaring van de heilige Geest te doordringen en daarmee bij te dragen tot een nieuwe gestalte van dat kerkelijke leven. Dat houdt ook in: vernieuwing van de missionaire opdracht van de kerk (evangelisatie); verbreding en verdieping van visie op oecumene; vernieuwing van de gemeenschap van de heiligen (waarvan de moeder van de Heer de eerste is).
1. Maria in de kerk
Over de bijdrage van de nieuwe geestelijke gemeenschappen en bewegingen in de kerk van vandaag heeft wijbisschop Eisenbach gezegd: "Ik overleg bij mezelf welke vragen wij vanuit ons ambt aan de geestelijke bewegingen moeten stellen opdat ze hun opdracht zien, en omgekeerd hoe ook wij vanuit ons ambt open mogen zijn voor hun vragen naar ons toe, om zo te onderscheiden wat Gods Geest door de geestelijke bewegingen heen vandaag aan de kerk wil zeggen. De gaven van de heilige Geest zijn antwoord op de specifieke religieuze en maatschappelijke vragen en noden van onze tijd".
Het Tweede Vaticaans Concilie begon met een nieuw gebed om de heilige Geest. Daarop volgden: charismatische vernieuwing, mariale vernieuwing en verdere geestelijke bewegingen.
"Het schijnt dat men in deze context ook het feit onder ogen moet zien dat in het Concilie, duidelijker dan tevoren het geval is geweest, de betekenis van de moeder van God Maria juist in de samenhang van de kerk benadrukt werd. Tijdens de voorbereiding op het Concilie kwam telkens weer de vraag op of men een apart document over Maria moest voorbereiden, of dat het wellicht juister was om datgene wat over Maria en haar heilsbetekenis in de kerk te zeggen valt, als onderdeel op te nemen in de constitutie over de kerk, het document Lumen Gentium. Tot dat laatste heeft men besloten".
Basis en uitgangspunt bij deze nieuwe visie is de heilige Schrift, die over Maria zegt:
- zij is de Begenadigde ("gij hebt genade gevonden bij God", Lc 1,28 e.v.);
- zij is de profetisch beloofde moeder van de Messias (Jes 7,14);
- zij is door de heilige Geest overschaduwd (Lc 1,35);
- zij staat in de rij van de grote bevrijders ("de Heer is met u", Re 6,12);
- zij is de "dienstmaagd" van de Heer (analoog aan de "dienaar van God", Lc 1,38);
- zij is de van Geest vervulde profetes (Magnificat, Lc.1,46-54) met fier zelfbewustzijn ("elk geslacht prijst mij zalig", Lc 1,48);
- zij is de gelovende (Lc 1,45);
- zij is zoekend, vragend, lerend (Lc 1,34; 2,50; Mc 3,21.31);
- zij luistert naar het woord van God en overweegt het in haar hart (Lc 2,19; Mc 3,31-35);
- zij staat onder het kruis (Joh 19,25);
- als moeder van de leerling (Joh 19,26 e.v.);
- met de leerlingen en vrouwen bidt zij om de heilige Geest en ontvangt Die (Hnd 1,14).
Met een woord van Jezus aan het kruis begint haar relatie tot de leerlingen van Jezus duidelijker te worden. De kerkvaders noemen haar dan de "nieuwe Eva" - dat wil nu zeggen: "moeder van de (in Christus) levenden", vgl. Gen 3,20. Gaandeweg groeit in de kerk het besef dat Maria de gelovige bij uitstek en oerbeeld van de kerk is en dat er ook tussen haar en de gelovigen een bijzondere band bestaat. Dat alles wordt verder ontwikkeld en ontvouwd in de kerkelijke leer over Maria. Die is tot op vandaag in een levend ontwikkelingsproces, waar wij middenin zitten.
2. Mariologie en Mariadevotie
Wat de Mariologie betreft, daarover heeft het Concilie in het slothoofdstuk (8) van de Constitutie over de kerk (Lumen Gentium) het wezenlijke gezegd. Voor een dieper begrip en een verantwoorde vormgeving van mariale vroomheid is een grondige studie van de betreffende paragrafen 52-69, maar in feite van de hele constitutie Lumen Gentium (afgekort LG) onontbeerlijk. Deze tekst bestrijkt de volle breedte van het mysterie van de kerk en heeft tegelijk een open karakter. Ze dient als basis voor alles wat nu volgt. Op de grondslag van de uitspraken van het Concilie hebben paus Paulus VI in het apostolische schrijven Marialis Cultus (1974) en paus Johannes Paulus II in de encycliek Redemptoris Mater een samenvattende en verder voerende uiteenzetting gegeven over de verering van de moeder van God.
Het Concilie begint met te verwijzen naar Gods uitverkiezing: "De maagd Maria ..... werd met de hoogste taak en waardigheid begiftigd, de moeder van de Zoon van God te worden en daarom de geliefde dochter van de Vader en het heiligdom van de heilige Geest ..... Zij is 'ten volle moeder van de ledematen (van Christus), ..... omdat zij door haar liefde heeft meegewerkt aan het ter wereld brengen in de Kerk van de gelovigen, die van dit Hoofd de ledematen zijn'. Daarom ook wordt zij begroet als een boven allen uitmuntend en heel uitzonderlijk lid van de Kerk, als haar type en voortreffelijk voorbeeld in het geloof en de liefde" (LG 53).
Op deze basis wilde het Concilie "een nauwkeurige verklaring geven zowel over de taak van de heilige maagd in het mysterie van het mens geworden Woord en het mystiek lichaam, als over de plichten van de verloste mensen tegenover de moeder van God ..... Doch daarbij heeft zij niet de bedoeling ..... de vragen te beslechten die door het werk van de theologen nog niet tot volle klaarheid zijn gekomen". Het Concilie liet bewust "in hun recht gehandhaafd de stellingen die in de katholieke scholen vrij worden voorgedragen" (LG 54).
Na een uiteenzetting over "de taak van de heilige maagd in het heilsbestel" (LG 55-59) en over "de heilige maagd en de Kerk" (LG 60-65) benadrukt het Concilie dat Maria "door de Kerk met een bijzondere verering wordt omringd", een verering "die wezenlijk verschilt van de eredienst van aanbidding, die op gelijke wijze zowel aan het mens geworden Woord als aan de Vader en de heilige Geest wordt gebracht".
"De veelvuldige vormen van vroomheid" mogen echter "binnen de perken van de gezonde en rechtgelovige leer" hun plaats hebben (LG 66). Zo worden "de theologen en de verkondigers van het woord van God aangespoord, en wel met nadruk, om bij het beschouwen van de uitzonderlijke waardigheid van de heilige maagd zowel elke valse overdrijving als elke overdreven enghartigheid te vermijden ..... Met zorg moeten zij alles vermijden wat in woord of daad de gescheiden broeders of wie dan ook in dwaling zou kunnen brengen omtrent de ware leer van de Kerk. Laten de gelovigen verder indachtig zijn, dat de ware vroomheid noch in een onvruchtbare en voorbijgaande gevoelsopwelling bestaat, noch in enige ijdele lichtgelovigheid, maar voortkomt uit het waarachtige geloof" (LG 67).
Daarmee wordt aangeduid dat er op dit punt in de kerk ook gevaren zijn waarop men moet letten. (Evenzo paus Johannes Paulus II in Redemptoris Mater). Misvormingen kunnen liggen in verwaarlozing maar evengoed in overdrijving van mariale vroomheid. Het Concilie had vooral de vernieuwing van de kerk vanuit de ware bronnen op het oog en wilde valse ontwikkelingen corrigeren. Het is ook onze opdracht om in dit opzicht "met de kerk te leven" en in dit proces van groei in helderheid niet achter te blijven. Door de genade van de heilige Geest hebben wij in de charismatische vernieuwing dieper begrepen dat waarachtige vernieuwing nooit kan plaatsvinden als men de gedachte aanhangt 'zo is het nu eenmaal altijd geweest'. Het komt er veeleer op aan dat wij onder de leiding van de heilige Geest "uit de schat nieuw en oud te voorschijn halen" (vgl. Mt 13,52).
De vraag is dus: Welke bijdrage heeft de charismatische vernieuwing te leveren aan een vernieuwde Mariologie en Mariadevotie?
Uitgangspunt daarbij is wat ons in de charismatische vernieuwing als bijzondere karaktertrekken is geschonken (uiteraard binnen het algemeen katholieke geloofskader). Binnen de charismatische spiritualiteit voelen mensen zich o.a. op een nieuwe manier aangetrokken tot een levende, directe relatie met God, waarvoor de heilige Geest hun de ogen geopend heeft. Zulk een directe gerichtheid op God vindt zijn voedingsbodem in het besef van een totale afhankelijkheid van God. Zo er al sprake van is dat mensen macht of gezag hebben dan kunnen die alleen bestaan onder het gezag van Gods Woord en onder de leiding van Gods Geest. Wat de charismatische vernieuwing rekent tot haar wezen is dat we als mens bestaan onder het Woord, dat de hele persoon wordt aangesproken en dat we opdrachten die we van God ontvangen getrouwvol in daden omzetten. Onverenigbaar daarmee zijn on-afhankelijkheid en autonomie.
In dat licht zouden we Maria als volgt kunnen karakteriseren:
- Maria, totaal op God betrokken
- Maria, van God afhankelijk
- Maria, onder Gods woord
- Maria, overschaduwd van de heilige Geest
- Maria, die zich aan God ter beschikking stelt
- Maria, die zich met haar hele persoon laat aanspreken
- Maria, die gehoorzaam de haar gegeven opdracht uitvoert
- Maria, die ja zegt tegen haar persoonlijke zending.
Het is zeker niet zo dat Maria autonoom of onafhankelijk naast of zelfs tegenover God staat, alsof het haar specifieke taak zou zijn om Hem tot barmhartigheid te bewegen of om compromissen te bereiken voor zijn strengheid en ongenaakbaarheid (alhoewel deze verkeerde voorstelling lange tijd voor veel mensen een troost is geweest). Deze opvatting kan aangemerkt worden als het ene uiterste.
In theorie is dit gemakkelijker te onderscheiden dan in de praktijk. Als Maria zo'n autonome rol toebedeeld krijgt dan is dat niet in overeenstemming met de katholieke leer. Het is een van de misvattingen waar het Concilie voor waarschuwt. Onuitgesproken en wellicht onbewust worden dan macht en volmacht aan Maria toegekend. In de praktijk wordt zij dan beschouwd als een tweede instantie naast God - ook al wordt dat niet uitdrukkelijk zo gezegd. Maria wordt dan vereerd als een persoon die met goddelijke attributen en als het ware met goddelijke macht is bekleed. Dat klinkt door in uitlatingen als: 'Als ik van God iets niet krijg of mijn vraag eigenlijk niet aan Hem durf voor te leggen dan neem ik even contact op met de moeder van God'. Door een beperkt Godsbeeld komen mensen ertoe Maria een zodanige plaats toe te kennen alsof zij moet aanvullen wat aan God ontbreekt. In plaats van het eenzijdige beeld van de "strenge Vader" te corrigeren worden de ontbrekende trekken in de figuur van Maria gezocht, zodat zij praktisch een surrogaat biedt voor iets wat God toekomt. Zo komt Maria in zekere zin naast God te staan.
"Door God met de naam Vader aan te duiden wijst de taal van het geloof voornamelijk op twee aspecten, namelijk dat God van alles de eerste oorsprong is en de transcendente autoriteit en dat Hij tegelijkertijd goedheid en liefdevolle zorg is voor al zijn kinderen. Deze ouderlijke genegenheid van God kan ook met het beeld van het moederschap tot uitdrukking gebracht worden" (KKK 239). Juist door het leven vanuit de heilige Geest wordt ons op een bijzondere wijze een ervaring geschonken van deze intieme nabijheid van God.
In de praktijk zal het moeilijk vallen om bij verschillende zich "mariaal" noemende (rand-)groepen een dergelijke tendens aan te wijzen; toch is het belangrijk om fundamenteel te erkennen: zo'n opvatting is niet met de katholieke leer in overeenstemming.
Het andere uiterste doet zich voor als een katholiek de verering van Maria fundamenteel afwijst. Verschillende reformatorische kerken en pinksterkringen huldigen wel deze stellingname; het betreft hier echter een grens die ons (nog) van elkaar scheidt. In tegenstelling tot wat verschillende buitenstaanders denken is de Mariologie niet het centrum van de katholieke vroomheid; dat is ontegenzeggelijk gemeenschap met de Drie-ene-God. Gezonde Mariadevotie is echter wel belangrijk en voor ons een gegeven dat we niet prijs kunnen geven. Op oecumenisch vlak moeten we hier spanningen verdragen, zonder onze visie aan anderen op te dringen en ook zonder ons de opvatting van anderen op te laten dringen.
Genoemde uitersten liggen erg ver uiteen. Het gemakkelijkst is het om je vast te houden aan het gangbare katholieke standpunt. Moeilijker wordt het als we het gehele spectrum willen bekijken van wat binnen het katholiek milieu geoorloofd is. Hier ligt een breed veld van open vragen; dikwijls gaat het om accentverschillen. Afzonderlijke groeperingen leggen bepaalde accenten naargelang hun eigen inspiratie; die worden dan ook vaak in theologische verhandelingen uiteengezet. Over zulke interpretaties binnen de katholieke leefwereld en over het proces van groei naar verdere helderheid gaat het in de beide volgende hoofdstukken (3 en 4). Om goed zicht te houden op ons aandeel daarin als charismatische vernieuwing, houden wij de principes van zulke processen voor ogen.
3. De charismatische vernieuwing in het levensproces van de Kerk
Vernieuwing van de kerk houdt ook een voortdurende ontwikkeling van de leer in. Daarin heeft de "bovennatuurlijke geloofszin van het hele volk" een fundamenteel aandeel (LG 12). Zodoende is er in de kerk omtrent vele vragen een legitiem worstelen in het zoeken naar de waarheid en het Tweede Vaticaans Concilie was een kristallisatiepunt in dit proces. Als dus tegengestelde standpunten en van elkaar verschillende ervaringen bij elkaar gebracht worden en samen in Gods licht beoordeeld worden, dan is dat niet een teken van ongeloof of tweespalt, maar de weg waarlangs God de kerk tot nieuwe inzichten en tot een aan de tijdsomstandigheden aangepaste levenspraktijk wil leiden. Dat is dus niet zomaar een zaak van een Concilie of van de theologen, maar op de eerste plaats een opdracht van het hele volk van God.
Zijn wij als charismatische vernieuwing bereid om deze opdracht in de heilige Geest te aanvaarden? Als we in onze kringen een dergelijk breed spectrum van vragen tegenkomen die illustreren dat God zowel werkzaam is in nieuwe oecumenische initiatieven als in sterk traditionele stromingen, dan kan dat een teken zijn dat we duidelijk de polsslag van het leven van de kerk voelen. Werkelijke vernieuwing van de kerk zal pas dan slagen, als wij in staat zijn in dit spanningsveld onder Gods licht te leven, totdat duidelijk wordt welke elementen ons allen verbinden , welke daarvan mogelijk via een Concilie in de algemene leer van de kerk worden opgenomen, welke als overdrijving afgewezen moeten worden, welke elkaar corrigeren en aanvullen en welke wij in bepaalde kringen verder kunnen beproeven.
De bisschoppen hebben gedurende het Tweede Vaticaans Concilie ervaren, hoe zij door veelvuldige tegenstellingen heen, door "twistgesprekken" en spanningen heen tot een grote eensgezindheid kwamen, en verrassenderwijze juist ook omtrent veel nieuwe dingen. Tendensen die deze eensgezinde resultaten in de weg stonden, werden daarmee afgewezen. Andere omstreden kwesties, waarover geen eenstemmigheid bereikt kon worden (noch in aanvaarding daarvan, noch in de afwijzing), werden terzijde geplaatst. Vandaag gaat het erom, hoe dit proces op de juiste wijze voortgang kan vinden. De spanningen tussen de bisschoppen toen moeten nu ook onder de gezamenlijke gelovigen toegelaten en verwerkt worden. Dat zijn veel katholieken niet gewoon; ze denken te gauw, dat de visie van een theoloog of van een bisschop "de" lijn is waarlangs God de geschiedenis leidt. Nee, we hoeven maar de verschillende bisschoppen en de laatste pausen met elkaar te vergelijken om te zien dat er een breed terrein van verschil mogelijk is. Verschillende opinies, die bv. in de Syllabus van Pius IX aangehangen werden (1864), zijn door het Tweede Vaticaans Concilie niet bevestigd of in tegengestelde zin toegelicht. Weliswaar is bij spanningen de verleiding groot om te kiezen voor het ene en tegen het andere standpunt en zodoende voor zichzelf te beslissen bij wie de "ware leer" te vinden is. Maar de echte, "conciliaire" impuls tot kerkelijke vernieuwing ligt dieper, ook meer verborgen. Het is een werk van de Heilige Geest door al deze menselijk beperkte deelbijdragen heen. Bovendien is de heilige Geest "leidsman tot de volle waarheid" (vgl. Joh 14,26; 16,13), ook in het oecumenisch spanningsveld.
Als het onfeilbaar leergezag (nog) geen laatste woord heeft gesproken, bestaat er daarom in de katholieke kerk een legitieme verscheidenheid, echter niet in die zin dat alles op gelijk niveau zou staan, maar dat men in het voor en tegen de waarheid zoekt te achterhalen. In deze zaken moet men zijn persoonlijke overtuiging kenbaar maken, echter niet met de pretentie of met de schijn alsof men de vraag reeds zou hebben beantwoord, maar in open loyaliteit tegenover de gemeenschap van de gelovigen onder de leiding van het leergezag. Op zo'n manier zal men zijn eigen visie niet zomaar tot norm verheffen, men zal kritische opmerkingen overwegen en tegengestelde standpunten onderzoeken, of misschien daarin niet de heilige Geest aan het werk is. In zo'n geestelijk klimaat leert men de telkens verschillende rollen van eigen en andermans ervaringen, van theologische uiteenzettingen en het kerkelijk leergezag op de juiste wijze op elkaar af te stemmen en de verschillen voor Gods aanschijn uit te houden (vgl. LG 12; DV 10 (= dogmatische constitutie over de goddelijke openbaring)).
4. Mariologische ontwikkelingen en spanningen
Aldus worden we uitgenodigd om ook in de Mariologie onderscheid te maken tussen enerzijds de in het Concilie algemeen erkende leer van de kerk, en anderzijds verdere opvattingen die nog onbeslist zijn. De formuleringen: Maria is "medeverlosseres" of "middelares van alle genaden", werden in het Concilie na lange discussie uitdrukkelijk niet opgenomen. Als Paulus VI in zijn slottoespraak tot het Concilie Maria aangeduid heeft met de titel "Moeder van de kerk" - iets wat het Concilie niet heeft gedaan - dan moet men het verschil in woordgebruik in de gaten houden: zij is in typologische zin oerbeeld van de kerk en staat in zoverre niet boven de kerk maar vertegenwoordigt ze als het voornaamste lidmaat; als van de andere kant de catechismus zegt (KKK 972), dat Maria in de heerlijkheid Gods "in de gemeenschap van alle heiligen (LG 69) op de kerk wacht", dan staat zij tegenover de 'pelgrimerende kerk' en kan zodoende als haar 'moeder' verstaan worden. Dit beeldend woordgebruik betekent dan inhoudelijk, dat zij, zoals het Concilie zegt, "moeder van de ledematen" is (LG 53).
Verder wordt, zoals het Concilie zegt, Maria wel "onder de titel van voorspreekster, helpster, bijstand, middelares aangeroepen" (LG 62), maar "elke heilsinvloed van Maria op de mensen .... vloeit voort uit en is gevestigd op het middelaarschap van Christus, is daarvan volkomen afhankelijk en put daaruit haar gehele kracht. De onmiddellijke vereniging van de gelovigen met Christus wordt er geenszins door belemmerd, maar juist bevorderd." (LG 60). Daarmee zijn al die vormen van Maria-verering afgewezen, die er praktisch op neerkomen de functie van Maria in haar rol van "bemiddeling" (door Maria tot Jezus) van hogere waarde te achten dan de "onmiddellijke" toegang tot Jezus.
Eveneens spreekt het Concilie bewust niet van universaliteit m.b.t. de genadenbemiddeling door Maria. Het onderstreept dat haar dienst van bemiddeling "aan de waardigheid en de werkdadigheid van Christus, de enige Middelaar, niets afdoet en niets toevoegt". We mogen de bedoeling van het Concilie niet ondergraven. Theologische uiteenzettingen moeten daarom telkens het voor en tegen overwegen, als ze de ontwikkeling van de kerkelijke leer vooruit willen helpen.1)
Daarom moeten we er ons voor wachten, om weer terug te grijpen op de tijd vóór het Concilie wat de integratie van Maria in de kerk betreft, of om het Concilie selectief te benutten. Wat in de kerk open ligt, moeten we ook open laten en van onze kant niet de schijn wekken alsof alles zeker was. Anders bemoeilijken wij het proces van verder onderzoek in de gezamenlijke kerk, omdat we zodoende niet in dialoog treden met de andere leden van de kerk. Niet alleen loochening van kerkelijke leer of "overdrijving" ervan kan "iemand anders in dwaling brengen" (LG 67). Datzelfde gebeurt ook als iemand "waarheden" waarvan hij overtuigd is op een zodanige manier naar voren brengt dat anderen daardoor in verwarring gebracht worden.
Een verdere oorzaak van spanningen ligt daarin, dat men niet helder onderscheid maakt tussen "algemene openbaring", die aan de oerkerk met de apostelen voor alle volken en tijden is gegeven, en de privé-openbaringen, die slechts voor afzonderlijke personen of groepen van personen gelden. Deze laatste worden "privé-openbaringen" genoemd, omdat iemand "privé", persoonlijk een mededeling van God (bv. via een verschijning van Maria) ontvangt, die ofwel voor hemzelf, voor een groep, of ook voor een breder publiek bestemd is (iets als een profetie).2) Met de afsluiting van het ontstaan van de heilige Schrift zijn alle "openbaringen" verder van privé karakter. Als zodanig zijn ze niet voor allen verplichtend - alleen al daarom niet, omdat het voor buitenstaanders lastig is om de echtheid vast te stellen. Voor degene die de boodschap ontvangt en voor de groepen voor wie die bedoeld is, kunnen ze natuurlijk echt een oproep van God zijn.3)
Theologisch schiet men ook tekort, als men bepaalde in privé-openbaringen ontvangen inzichten verabsoluteert. Zulke momenten van inspiratie zijn altijd facetten van de waarheid; als ze echt zijn, worden ze geïntegreerd in wat God al tot dan toe heeft geopenbaard. Dat gebeurt in een lang, dikwijls pijnlijk groeiproces. Als bepaalde geloofsinhouden, zoals de leer van de Onbevlekte Ontvangenis of de praktijk van de heilig Hart-verering, door het kerkelijk gezag algemene betekenis krijgen, ontvangen ze die algemene geldigheid door het leerambt, en niet door privé-openbaring. Bovendien zijn privé-openbaringen altijd vermengd met subjectieve, door de persoonlijke geaardheid van de ontvanger gekleurde elementen; de betrokken groepen dienen dat meteen goed te beseffen. Daarom moeten wij onderscheiden, "openbaringen" testen en ze binnen de groep houden waarvoor ze bedoeld is. Zelfs verschijningen als in Lourdes, die wereldwijde betekenis hebben, zijn naar katholieke leer niet voor alle katholieken "verplichtend".
5. De praktijk van Mariadevotie in de charismatische vernieuwing
Achter het theologisch onderzoek staat het zorgvuldig zoeken naar de echtheid van christelijke spiritualiteit. Het gaat daarbij niet om theologische nuances of spitsvondigheden. Onder de overdaad van woorden enerzijds of understatement anderzijds kan een ongezonde of onrijpe levenstendens aan het werk zijn. Altijd heb je een te weinig of een teveel, en niet altijd is dat wat vromer lijkt ook dichter bij God. Behalve de vraag naar de theologische waarheid, dienen daarom ook de andere criteria van geestelijke onderscheiding in acht genomen te worden: brengt een bepaald inzicht of een bepaalde stelling vrede en geestelijke vrijheid, en wel op lange termijn? Staan ze open voor dialoog? Of perken ze in, maken ze angstig, onzelfstandig, onverdraagzaam, enz.? Passen de uitingsvormen bij de betrokkene en zijn ze authentieke uitdrukking van innerlijk leven of verstoren zij het persoonlijk geestelijke proces onder invloed van buiten? Wordt het onderscheid tussen getuigenis en leer in acht genomen? Of wordt wat iemand verder heeft geholpen, tot voor iedereen geldende norm verklaard? Vaak ligt het niet aan de boodschap zelf, dat angst en druk ontstaan, maar aan de aard van de mensen die ze doorgeven, misschien aan een geestelijke enghartigheid in hun persoonlijkheidsstructuur. En als men zelf iets als bijzonder waardevol heeft ervaren, dan blijft het toch de vrije genadige keuze van God, of Hij dat ook op die manier aan anderen schenkt.
Wat ingevingen betreft, waarvan men ervaart dat die van God komen, daarvoor gelden de criteria voor privé-openbaringen (zie boven); ze hebben nooit een algemeen verplichtend karakter, ook als ze kerkelijk zijn goedgekeurd. Als iemand daarentegen bijzondere boodschappen niet als een kostbare persoonlijke zegelring draagt, maar ze alle anderen als stempel wil opdrukken dan overschrijdt hij hiermee wat de kerk met zulke openbaringen doet. Verder zullen bepaalde "openbaringen" geestelijk krachtig en heel nuttig blijken te zijn, maar andere meer aan de periferie liggen, omdat ze van het centrum afwijken en hier het menselijke - hoe vroom ook verwoord - te zeer in het middelpunt staat (iets dergelijks in de boeken van Maria Valtorta of Vassula); dat leidt tot een kwezelachtige, verkrampte en excentrieke vroomheid.4) Het kan ook zijn dat iemand bv. door de boodschap van Medugorje duidelijk de oproep voelt om dagelijks de rozenkrans te bidden; maar een ander kan gewetensvol voor God concluderen: "Dit is niet de manier van bidden, die God op het ogenblik van mij vraagt". Hij kan de boodschap werkelijk voor "echt" houden (dat is overigens niet altijd wat anderen daarvan maken) en toch legitiem concrete adviezen daarin niet voor zichzelf overnemen - in de geestelijke vrijheid die God schenkt.
En welke menselijke motieven spelen in de verschillende uitingen van vroomheid een rol? Misvormingen van mariale volksvroomheid waren niet zelden een vervangingsmiddel, omdat in het Godsbeeld en de overdracht ervan de barmhartige, nabije, moederlijke trekken ontbraken. Door de nieuwe ervaring van de heilige Geest in de charismatische vernieuwing wordt ook het Godsbeeld gezuiverd: het doet de nabijheid van God opnieuw aan het licht komen. Tegelijk echter blijft Hij de Ongrijpbare, de mysterievolle, altijd grotere God. Zou het kunnen zijn, dat velen deze ongrijpbaarheid van het goddelijk mysterie niet aandurven en voortijdig weer naar geïsoleerde concretiseringen grijpen, in trekken van hun Christusvroomheid, Mariadevotie of kerkelijkheid? Zou hiermee ook samen kunnen hangen een eenzijdige accentuering van het gezag, waardoor de dialogische structuur van gemeente en ambt wordt ingeperkt, misschien ook een ongeestelijk grijpen naar menselijke zekerheid?
De profetische opdracht van de charismatische vernieuwing verlangt van haar trouw aan haar oereigenste roeping. Alleen van daaruit kan ze een "vernieuwde" Maria-verering ontwikkelen en mede vorm geven; ze moet nauwkeurig onderzoeken, hoever dit kan gebeuren met inachtname van voorhanden zijnde devotionele praktijken. Gebedsgroepen van de charismatische vernieuwing moeten groeien conform de richting waarin zij begonnen zijn en geroepen werden. Luisteren naar de heilige Geest brengt ook een nieuwe visie op Maria. Enkelen onder ons vragen zich terecht af of in verschillende charismatische groepen Maria niet volledig buiten spel blijft. Als een katholieke groep niet-katholieke deelnemers of gasten heeft, kan het ook dan - met fijngevoelige geestelijke tact - mogelijk zijn om eucharistische aanbidding te houden, een Wees gegroet of de Engel des Heren te bidden. Maar dat mag niet zo zijn dat een van de aanwezigen de leiding overneemt (bv. bij het slotgebed) om heel nadrukkelijk Maria in het middelpunt van de aandacht te plaatsen. Ook moet ervoor gewaakt worden dat charismatische groepen niet door oude of nieuwe leden tot uitgesproken mariale groepen of rozenkransgroepen worden "omgevormd". Het is niet juist om een bestaande gemeenschap in een bepaalde richting te stuwen, die niet organisch bij de opzet van het begin aansluit. Niet alles wat er vroom uitziet, is daarom al van de heilige Geest. En men kan ook niet zeggen: "Hoe meer mariaal, hoe meer katholiek". Veel eerder hoort het tot het groeiproces van de kerk, dat misvormingen, die telkens weer insluipen, overwonnen en uitgesloten worden. Wat echter (nog) omstreden is, moet het in dit proces uithouden en open staan voor navraag van andere gelovigen. Ook om deze reden zijn er in de kerk voor zowel afzonderlijke personen als voor groepen specifieke roepingen en bewegingen, elk met een eigen kleur. Zoals we onderscheid kunnen maken tussen aan de ene kant een voor iedereen verplichtend leven uit de heilige Geest en aan de andere kant Heilige Geest-bewegingen (bv. in bepaalde congregaties en ordesgemeenschappen), zo ook tussen algemene charisma's in de kerk en een charismatische beweging, of algemene katholieke Mariadevotie en mariale bewegingen.
Terwijl de grondelementen van katholiek leven in iedere geestelijke beweging tot leven kunnen en moeten komen, mag toch iedere beweging haar eigen extra kleur hebben en hoeft zij niet alles over te nemen wat andere bewegingen doen. Ofschoon ze veel gemeenschappelijk zullen hebben, is het juist goed dat elke beweging har eigen karakter bewaart. In deze zin is het best mogelijk, dat iets weliswaar tot de breedte van het katholiek leven behoort en toch in de charismatische vernieuwing (als beweging) legitiem niet beoefend wordt, omdat ze andere accenten legt. Alleen als de groepen van de charismatische vernieuwing hun eigen karakter bewaren, kunnen ze zich met (gezonde) mariale groepen in de ene "alomvattende" kerk verbonden weten, zonder hun eigen karakter te verliezen. Want "katholiek" betekent "verloste pluriformiteit", niet uniformiteit!
Een specifieke vorm van mariale vroomheid is de "Maria-wijding", die op het ogenblik weer bij verschillende katholieken in is. Deze praktijk kan heel verschillende betekenis hebben, naargelang iemand zich bv. door het gebed "Onder uw bescherming..." onder de bescherming van de moeder Gods stelt, of dat hij een akt van totale toewijding stelt zoals Grignion aanbeveelt. In overeenstemming met het boven gezegde kan dit niet naast of in plaats van een totale overgave aan God staan, maar enkel een bijzondere uitdrukkingsvorm daarvan zijn. Paus Johannes Paulus II schrijft hierover: "Onder de vele getuigen en leraren van mariale spiritualiteit wil ik graag herinneren aan de heilige Louis Marie Grignion de Montfort, die een wijding aan Christus door de handen van Maria als een krachtige hulp voor een christen voorstelt, om zijn doopbelofte trouw te beleven". (Redemptoris Mater 48). Hier wordt dat als een mogelijke hulp voorgesteld. Problematisch wordt het, als er van deze wijding zo wordt gesproken alsof een christen iets wezenlijks zou missen, als hij die niet had voltrokken. Daarbij zijn in de praktijk veel formuleringen voor misverstand vatbaar. Van de ene kant wordt er weliswaar gezegd: "Overgave aan God door Maria", maar telkens ook weer: "Overgave en toewijding aan Maria".5) Mensen met een persoonlijke roeping in deze zin worden verzocht om dat te onderscheiden van de algemene, gemeenschappelijke akten van toewijding in de charismatische vernieuwing. In de persoonlijke vroomheid is er altijd de weg open om via Maria tot Jezus te gaan. Van God uit is de Zoon van God door de heilige Geest in de wereld gekomen en Maria staat voor de kerk, waarin Hij tot de wereld komt. Er is ook niet enkel de weg met Maria tot Jezus, maar voor alles die met Jezus tot de Vader in de heilige Geest en omgekeerd van God uit naar de mensen en zo ook van Jezus naar Maria en de hele gemeenschap van de heiligen.
Als we dus met mariale opvattingen en praktijken te maken krijgen, waar we problemen mee hebben, dan is het goed om de volgende vragen stellen:
Als het daarbinnen valt:
2. Hoe moet dit bekeken worden in het kader van de kerk?
a. Hoort het tot de hoofdstroom van katholieke Maria-verering?
b. Staat het eerder "aan de rand" en zodoende met het risico van eenzijdigheid?
c. Of is het eerder als een echte specifieke roeping te beschouwen, die een legitieme plaats in de kerk heeft, bv. in bijzondere mariale groepen, maar niet van alle katholieken verwacht kan worden? (bv. de toewijding aan Christus door Maria).
3. Welke plaats kan de vrije en onbesliste leer of praktijk binnen de charismatische vernieuwing hebben?
a. Wat tot de hoofdstroom van katholieke Maria-verering hoort, moet daarin een gepaste plaats hebben.
b. Is het misschien een element dat uit onze charismatische roeping naar voren is gekomen en in zoverre een specifieke bijdrage van ons aan de gestalte van mariale vroomheid is? Dan kan het in de charismatische vernieuwing gemakkelijker door allen aanvaard worden - natuurlijk met gepaste vrijheid.
c. Is het misschien een vorm voor iemand individueel in persoonlijke situatie? In die zin kunnen veel mensen die tot een mariaal gerichte orde horen, tegelijk tot de charismatische vernieuwing horen. Natuurlijk maken ze onderscheid tussen de specifieke trekken van hun orde en die van de algemeen in zwang zijnde trekken in de charismatische groepen. Zo is ook de "Mariawijding" iets dat men niet als gemeengoed van de charismatische vernieuwing moet beschouwen, maar als een persoonlijke roeping van iemand individueel.
d. Als afzonderlijke groepen in de charismatische vernieuwing zo'n specifieke vorm van Maria-verering als hun gezamenlijke roeping zien - dat veronderstelt de vrije keuze en toestemming van de individuele personen -, dan kunnen die dat zeker in het kader van hun groep zo beleven, maar ze moeten wel beseffen dat dit niet veralgemeend kan worden - zo hebben en beleven immers veel groepen in de charismatische vernieuwing hun specifieke roeping.
e. Bijzonder problematisch is het, als mensen met zo'n specifieke roeping daarmee naar buiten treden, bv. in de evangelisatie. Wat zij bij gelegenheid als "getuigenis" naar voren kunnen brengen, moeten zij toch niet tot een algemeen middel maken om tot geloof te voeren; veel eerder moeten zij - in innerlijke eenheid met de hele charismatische vernieuwing - het "grondkerygma" verkondigen en heenleiden tot de fundamentele stappen zoals vernieuwing van de doop en gebed om de heilige Geest.
Als charismatische vernieuwing blijven we hopelijk onze roeping trouw en proberen wij om vanuit onze grondinspiratie in echte dialoog met elkaar ook in vragen aangaande de Maria-verering acht te slaan op de leiding van de heilige Geest, die ons allemaal tot de "gemeenschap van de heiligen" wil samenvoegen.
Literatuur:
• Tweede Vaticaans Concilie, Constitutie van de Kerk (Lumen Gentium), 52-69
• Paulus VI, Encycliek 'Christi Matri', AAS 58 (1966), 745-749
• Paulus VI, Apostolische Brief 'Signum Magnum', AAS 59 (1967), 465-475
• Paulus VI, Apostolische Brief 'Marialis Cultus', AAS 66 (1974), 113-168
• Johannes Paulus II, Encycliek 'Redemptoris Mater' (Moeder van de Verlosser), AAS 79 (1987)
• Theologisch-pastorale orientiëring "Der Geist macht lebendig", in: Baumert, N. Jesus ist der Herr. Kirchliche Texte zur Katholischen Charismatischen Erneuerung.
• Egger, W., Pastorale Hinweise zur Marienverehrung (bisschoppelijke brief, oktober 1990)
• Carlo Caretto, Gib mir deinen Glauben. Gespräche mit Maria von Nazareth, 1981
• Max Thurian, Mutter des Herrn - Urbild der Kirche, 1978.
Vertaling: C. de Kemp, O.Praem
Uitgever: Katholieke Charismatische Vernieuwing Nederland
Uitgave: november 1999
Besteladres in brochurevorm:
Katholieke Charismatische Vernieuwing, info@kcv-net.nl
Prins Karelstraat 100
5701 VM Helmond
Tel: 0492 - 55.46.44
Fax: 0492 - 54.81.34
De originele Duitse tekst staat ook op deze website onder documentnummer 0011de.
1
In zoverre is het boek van M.I. Miravalle Maria, medeverlosseres, middelares, voorspreekster niet voldoende ter zake, omdat het eenzijdig alleen teksten citeert die een bepaalde theologische richting steunen, zonder de worsteling van het Concilie en de tegenargumenten te vermelden; zodoende wordt het lastiger om zich een objectief oordeel te kunnen vormen. Worden hier de theologische gesprekspartners serieus genomen? - Ontwikkeling van de leer gebeurt slechts in dialoog en in het afwegen tegen elkaar van alle argumenten en ervaringen.2
Zie verder: N. Baumert S.J. Als iemand een opbaring ontvangt .. in: Rundbrief für Charismatische Erneuerung 3/1994, blz. 24. - Over het gehele thema: N. Baumert S.J. Maria, oerbeeld van de kerk; Leonard Holtz OFM Gebedsgroepen - charismatische of mariaal? Allebei de artikelen in genoemd tijdschrift 4/1993, blz. 8-14. Te bestellen bij: Kommunikationsdienst, Innstr. 16, 94032 Passau, Duitsland.3)
De Katechismus van de Katholieke Kerk schrijft in par. 67: "In de loop der eeuwen zijn er zogenaamde 'bijzondere of privé' openbaringen geweest, waarvan er sommige door het gezag van de kerk erkend zijn. Zij behoren echter niet tot de geloofsschat. Hun rol is het niet de definitieve openbaring van Christus te 'verbeteren' of 'aan te vullen', maar te helpen deze voller te beleven in een bepaald tijdperk van de geschiedenis. Geleid door het leergezag van de kerk weet de zin van de gelovigen te onderscheiden en te aanvaarden wat in deze openbaringen een authentieke oproep van Christus of van zijn heiligen aan de kerk is."4)
Soms steekt daarachter een magische interpretatie van verschijningen of ook een bedreigende boodschap, die met "vrome" druk angst teweeg brengt en ook het concilie verdacht maakt, in bewoordingen als: "Zolang ‘medeverlosseres’ e.d. niet tot een door de paus verklaard dogma wordt verheven, zou Maria de arm van haar Zoon niet tegen kunnen houden, die straffend is opgeheven, klaar om erop los te slaan". Men zij behoedzaam, als Maria tegenover God wordt geplaatst, als de waarschuwing voor "protestantisering van de kerk" tot een slogan wordt of als "boodschappen van Maria" belangrijker worden dan de heilige Schrift.- Over de problematiek van de "Maria-apokalyptiek" sinds de 19de eeuw zie M. Kehl Eschatologie, Würzburg, Echter 1988, 63-67, met een kort historisch overzicht.5)
Is het niet problematisch om woorden als "totale overgave" en "toewijding", die op zich de relatie met God karakteriseren, in analoge zin jegens Maria te gebruiken? Veel mensen begrijpen dit onderscheid niet, en niet alleen critici, maar juist ook mensen die deze "Mariawijding" in praktijk brengen. Afgezien daarvan is er veel uitleg nodig om de taal uit het Frans van de 17/18e eeuw juist te verstaan. Ofschoon deze Mariawijding lange tijd door veel katholieken werd gepraktiseerd, is het niet te verwonderen dat ze tegenwoordig opnieuw theologisch bediscussieerd wordt. Die act van toewijding blijft in ieder geval een vorm van persoonlijke roeping, die men noch in de kerk noch in de charismatische vernieuwing tot algemene norm kan maken. Van het desbetreffende boek van Herbert Madinger Het geheim van Maria bestaat er een recensie door M. Kleiner en N. Baumert (in het secretariaat Karlsruhe).